
Bron: Flickr, foto: saharsh
Mijn stukje over de hangbrug schreef ik zonder veel nadenken. Ik liep al een tijdje rond met wat vage gedachten en ineens werden die me teveel en 'moest het eruit'. Het beeld van de hangbrug was niet eens de bedoeling, want ik zocht naar een plaatje van iemand die met z'n voeten op de ene kant van een kloof rust en met z'n handen op de andere, maar zo'n plaatje kon ik niet vinden en daardoor werd het verhaal ook een beetje anders.
Beelden gaan vaak mank en dat was in dit geval ook zo. Het luchtte me in elk geval op om het eens op te schrijven en de reacties gaven stof tot nadenken, wat altijd prettig is en aan bloggen een schijn van nuttigheid verleent.
Bij nader inzien denk ik dat ik twee dingen op een hoop heb gegooid die beide iets met een kloof vandoen hebben: 1. het gevoel dat ik allerlei nieuwe ontwikkelingen niet kan volgen omdat ze te ver van mijn werk afstaan en 2. het gevoel dat in de bibliotheekwereld vaak wél extra geld is voor dingen waar het moderne en innovatieve meteen vanaf straalt, maar veel minder vaak voor dingen die traditioneel overkomen en waar eventuele vernieuwing minder opvallend is.
Lijkt me stof voor minstens twee blogstukjes, waarvan vandaag het eerste.
Door het volgen van de 23dingen-cursus en vooral doordat ik danzkij die cursus meer ben gaan lezen over ontwikkelingen rond informatie, zoals b.v. ZB Digitaal of artikelen van Jan Klerk in Bibliotheekblad, heb ik met veel voor mij nieuwe dingen kennis gemaakt, d.w.z. er min of meer aan geroken. Aanvankelijk vond ik dat wel opwindend en ook al was die opwinding lang niet altijd enthousiasme, het zette me in elk geval aan het denken en dat is ook wel eens leuk.
Maar nu ik gedurende meer dan een jaar vrijwel dagelijks ZB Digitaal lees (en daarnaast ook nog wel eens wat anders, b.v. artikelen waar op ZB Digitaal naar verwezen wordt, of wat anderen op hun blog schrijven, of wat over 'digitale zaken' in de krant staat) begin ik me zo langzamerhand af te vragen waarom ik dat eigenlijk doe. Je zou kunnen zeggen: het is nu eenmaal je vak, als je bibliothecaris bent hoor je zulke dingen bij te houden. Aanvankelijk dacht ik dat zelf ook wel, maar inmiddels begin ik daar aan te twijfelen. Ik ben dan misschien bibliothecaris (zij het ongediplomeerd), maar mijn werk is het maken van wisselcollecties voor instellingen en niets anders. Om dat werk goed te doen is het in de eerste plaats nuttig om wat van boeken te weten, daarnaast eventueel van demografische ontwikkelingen, van ontwikkelingen in de zorg, van het leesgedrag van ouderen, van e-books (die volgens mij in het bijzonder voor ouderen heel nuttig kunnen zijn), en nog wel een paar dingen.
Wat ik lees over Torrentsites, Augmented Reality, mobiel bloggen, al dan niet legaal downloaden, om een paar voorbeelden te noemen, heeft slechts hoogst zelden een raakvlak met wat ik op mijn werk doe. Dat hoeft natuurlijk geen probleem te zijn, want ook dingen die ver van je af staan kunnen interessant zijn (wat ook een van de redenen is waarom ik van lezen houd), maar ik merk dat ik ze door het hoge abstractieniveau dat ze voor mij hebben meestal niet goed begrijp en nog minder kan onthouden en vooral dat ik de moed niet heb om te proberen ze wél te begrijpen en te onthouden. Hierover tobbend bedacht ik de theorie dat je iets nieuws pas écht kunt begrijpen (en beoordelen) als het aansluit bij wat je al doet. Dat zal vast niet voor iedereen gelden, maar voor mij lijkt het in elk geval op te gaan. Nieuwe kennis heeft een referentiekader nodig, zoiets. En dat kader ontbreekt in mijn geval.
Toen ik dat allemaal zo'n beetje bedacht had, dacht ik: maar dit is eigenlijk het verhaal van de man en de bananen en de vrachtauto, hoe ging dat ook alweer precies? En ik probeerde het te vinden. Nou, laat dat maar aan Google over, je tikt in 'man bananen vrachtauto' en je vindt het (hier). Ik denk dat het voor 'mijn generatie' (en niet alleen voor de antropologen onder ons) een bekend voorbeeld is, maar misschien is het inmiddels door andere verhalen vervangen, dus ik geef het maar even door. Ik hoop dat wat ik bedoel er (zo nodig en voor wie dat wil) wat duidelijker van wordt.
Een anekdote die studenten antropologie traditioneel aan het begin van hun studie te horen krijgen is hierbij illustratief. Een antropoloog ontdekt ergens diep in de jungle van Nieuw Guinea een volk dat nog in het Stenen Tijdperk leeft. Hij neemt één van de stamleden mee naar de stad, om hem rond te leiden in de wonderen van de moderne tijd. Na afloop van de rondleiding door de drukke stad, in de rust van een hotelkamer, vraagt de antropoloog de man wat hij gezien heeft. De man antwoordt dat hij helemaal niets gezien heeft. Pas na lang aandringen, oppert hij aarzelend dat hem iets is bijgebleven: een man die met ongelofelijk veel bananen op zijn rug heel hard voorbij rende. De antropoloog concludeert uiteindelijk dat de man een met bananen volgeladen vrachtwagen moet bedoelen die voorbij reed.
Antropologiestudenten moeten de volgende lering uit de anekdote trekken: het hebben van een theorie over de wereld is onontbeerlijk om de wereld zelfs maar waar te nemen; harde feiten bestaan voor mensen niet los van een verhaal dat ze begrijpelijk maakt. Het enige dat de man uit de jungle in de stad in verband kon brengen met zijn wereld, waren de bananen; al het andere bleef een onbegrijpelijke chaos - een onontwarbare kluwen zintuiglijke indrukken. Gebeurtenissen worden pas harde feiten als ze in een verhaal passen, als ze in een groter verband worden geplaatst. De wereld mag dan wel uit harde feiten bestaan, pas als we ze een plek in een wereldbeeld kunnen geven, krijgen ze betekenis.