WELKOM OP MIJN WEBLOG

Dit blog is in de loop der jaren veranderd. Ooit ging het vooral over de bibliotheek, nu gaat het meer over lezen en taal. (Wie denkt: de bibliotheek gaat toch óók over lezen en taal, ziet dat anders dan ik.) Ooit werd het elke dag bijgehouden, nu minder regelmatig. Wat hetzelfde gebleven is: opmerkingen zijn van harte welkom.

vrijdag 30 november 2012

Cultuurschokje















Hoofdpersoon Abel in Pier en Oceaan van Oek de Jong verhuist als hij bijna acht is van Friesland naar Zeeland. Het is zomervakantie en daarna moet hij naar een nieuwe school. En dan staat er dit:

Op het schoolplein stond hij met zijn broer in een hoek te wachten tot de bel ging. Toen er kinderen naar hen toe kwamen en vragen stelden, antwoordde hij in het Fries. Ze verstonden hem niet en lachten om het rare taaltje dat hij sprak.

Op ongeveer dezelfde leeftijd en dus ook in dezelfde tijd, want Oek de Jong en ik zijn even oud, terwijl zijn vader rector werd van een middelbare school in Zeeland en de mijne directeur van een andere middelbare school, ook in Zeeland, maakte ik iets dergelijks mee. Ik kwam weliswaar niet uit Friesland maar van Goeree-Overflakkee, waar ze een taal spreken die veel op Zeeuws lijkt. Maar toch vonden de kinderen op de school in Axel, die een andere variant van het Zeeuws spraken, het een raar taaltje waar ze om moesten lachen.

Ik stond bij het hek van het schoolplein. Ik had geen broer of zus die naast me stond. 'Zeg eens "zon"' zeiden de kinderen en ik zei 'zunne' en ze moesten lachen. Ik heb zo snel mogelijk  Axels geleerd, al ben ik er nooit echt goed in geworden. Ik zou dan ook niet weten hoe ze daar 'zon' zeggen.

Foto hier gevonden.

donderdag 29 november 2012

In mijn sas met Google



















Wat zou ik zijn zonder Google? Ik zou het haast bijbels beantwoorden: schallend koper en een rinkelende cymbaal. Maar dat is natuurlijk raar, dus ik zeg maar gewoon: niks. Nog beter is misschien: wáár zou ik zijn zonder Google? Nergens.

Zojuist met één zoekopdracht een vraag beantwoord die me gisteren voor het slapen gaan bezighield: waar in Zeeland woonde de hoofdpersoon van Pier en oceaan van Oek de Jong? Ik ben op driekwart van het boek en heb de hele tijd gedacht dat het Vlissingen was. 'Ergens' had ik een vage twijfel, maar ik kon er toch niks anders van maken. Maar gisteravond las ik ineens 'Walcheren kende hij niet.' En Vlissingen ligt toch echt op Walcheren. Eerst dacht ik: die De Jong weet niet eens dat Vlissingen op Walcheren ligt. Maar dat leek me toch een beetje sterk. Dus peinsde ik verder. Hij noemt de plaats waar hij woont 'de stad' en er zijn (in de jaren '60) twee lycea. En er is een station. Zou het Goes zijn? Maar wacht, er staan straatnamen in het boek. Onder andere de Joachimikade. Ik tik 'Joachimikade' in op Google en het eerste wat ik zie is: Joachimikade Goes. Probleem opgelost. Ik moet even mijn beeld van het boek bijstellen, maar dat lukt wel.

Wat ik me nog wel afvraag is: waarom noemt de schrijver wel de straatnamen en twee plaatsnamen (Kattendijke en Domburg), maar laat hij de rest in het vage? Vlissingen, zonder naam maar herkenbaar aan de boulevard en het standbeeld van 'de zeeheld' (voor hem kon een naam er ook niet af), komt ook in het boek voor, vandaar mijn verwarring. Maak het veel uit? Dat niet, maar ik ben toch tevreden dat ik nu weet hoe het zit. Met dank aan Google. Want hoe had ik dat vroeger ooit op kunnen lossen?

En dit is natuurlijk niet zo 'wetenschappelijk', om met één zoekopdracht genoegen te nemen. Dat is wel een beetje naar het verwachte resultaat toe redeneren, en dat mag niet zoals we weten. Dus bedenk ik nog wat: er is sprake van zwemles bij het Sas. En kijk eens wat 'Goes Sas' oplevert: de foto hierboven. En voor wie dat nog niet voldoende vindt, bij die foto staat: 'Vorige week overhandigde Oek de Jong het eerste exemplaar van het boekje De Stok aan burgemeester René Verhulst. Het verhaal speelt zich net als Opwaaiende Zomerjurkenaf aan het Sas. De novelle is een voorproefje van een grote roman van Oek de Jong die binnenkort verschijnt en die weer voor een groot deel over zijn Goese jaren gaat. De Stok verscheen in de Slib-reeks. De foto is uit 1936.'

Foto hier gevonden.

woensdag 28 november 2012

Zo hip als de bieb
















Bij het Kruitvat zag een een bak met kindertasjes, roze met een motief van poppetjes, en daar stond bij: hippe schoudertas. En toen dacht ik: zal ik dan toch maar een blogstukje over 'hip' schrijven? Want met dat woord loop ik al een paar dagen rond. En ik weet ook hoe het komt: door de Leeszaal. Omdat ik ooit een raar liedje op YouTube heb gevonden over 'die hippe hippe leeszaal'. En het komt ook een beetje door de lezing van Juul Martin die ik in de Leeszaal hoorde. Hij zei dat de mensen van de Leeszaal een soort voorhoede vormen omdat ze bezig zijn met iets wat in de maatschappij nu nog nieuw is en misschien vreemd wordt gevonden maar wat over een tijdje algemeen gebruik zal zijn: delen. Zoals het een aantal jaren geleden nog raar was als je iemand op straat hoorde telefoneren, terwijl dat nu heel normaal is. Waarbij ik overigens, nu ik dit opschrijf, denk: dat bellen op straat is eigenlijk ook alweer een beetje uit de tijd, want veel mensen bellen niet meer maar WhatsApp-en of hoe het heten mag (ik ben er zelf ook een beetje uit).

Zo kwam ik bij het woord 'hip' terecht. Dat vind ik al jaren een interessant woord omdat het is weggeweest en toen weer teruggekomen. Dat is althans mijn idee. Begin jaren '70 was 'hip' de uitdrukking voor 'helemaal in', van deze tijd, nieuw, jong, te-gek-weetjewel. Zo ongeveer herinner ik het me. Of hip nou van hippies kwam of hippies van hip, dat weet ik niet, maar het had in elk geval alles met elkaar te maken.

Maar een paar jaar later werd 'hip' een beetje een verdacht woord. Een woord van je ouders. Als die zeiden dat je nieuwe broek hip was, dan kreeg je een vervelend gevoel. Ten eerste hoorden ouders zo'n woord niet in de mond te nemen, ten tweede was die broek misschien toch minder leuk dan je eerst gedacht had. Met andere woorden: hip was een belegen woord geworden en het verdween naar de achtergrond.

Ik was dan ook verrast toen het woord, een jaar of dertig later, weer terug bleek te zijn. Je hoorde het opeens weer en het had opnieuw die sfeer van vroeger: nieuw, dynamisch, iets van een nieuwe tijd. Dat vond ik bijzonder. Inmiddels is hip geloof ik een woord dat er gewoon bijhoort en dat niet zoveel bijzonders meer betekent en dat dan ook niet misstaat bij de schoudertassen van het Kruidvat.

En nu weet ik eindelijk weer waar ik óók nog aan dacht, en waarmee dit stukje dan hopelijk alsnog een beetje verband krijgt: ik dacht aan de hipste bibliotheek ter wereld. DOK-Delft is daar ooit toe uitgeroepen en hoewel ik het toen ik er een keer ging kijken een leuke bibliotheek vond, heb ik ook altijd gedacht dat wat ze daar hip vinden een beetje het hip is van je ouders en de broek. Ze hebben in DOK een turquoise trap en zebratapijt en bollen met muziek erin en touchscreentafels. En dat heb ik altijd een al snel weer gedateerd soort hip gevonden. En nu, misschien een klein beetje gehersenspoeld door de nieuwetijdsgoeroe Juul Martin, denk ik dat de ouwe tapijten en tweedehands caféstoelen van de Leeszaal, dat die pas écht hip zijn. Omdat hergebruik en duurzaamheid en delen en soberheid de toekomst hebben.

Soms kan ik wel eens een beetje doorslaan, ik weet het. Dat trekt vanzelf weer bij.

Foto hier gevonden.

maandag 26 november 2012

Wat ik las 69

Bij de uitgeverij/drukkerij die van vier brieven van Voskuil een  boekje maakte kocht ik, mijn zuinige aard opnieuw negerend, nóg een boekje: Haaksbergen van Detlev van Heest. Een oplage van 150 exemplaren, door de auteur genummerd en gesigneerd, ik heb nummer 22. Best chic dus.

Het boekje ziet er mooi uit en de verhalen zijn ook de moeite waard. Ik had van Detlev van Heest tot nu toe drie boeken gelezen: De verzopen katten en de Hollander, Pleun en Het verdronken land. Met dit nieuwe boekje erbij denk ik dat ik zijn hele werk nu ken, afgezien van wat artikelen. En ik hou ervan. Van Heest schrijft vaak over ontmoetingen, zoals in De verdronken katten over die in het buurtje waar hij woonde in Japan. Hij bezocht daar regelmatig een aantal buurtgenoten, allemaal oudere mensen. Hij praatte met hen, dronk thee en at wat. Simpele dingen maar opgeschreven op een manier die ze daar bovenuit laat stijgen. De gesprekjes worden weergegeven zoals ze gevoerd zijn, in elk geval lijkt dat zo, maar ze worden toch literatuur. Vergelijkbaar met hoe dat bij Voskuil gebeurt. Van Heest en Voskuil kenden elkaar omdat, als ik het mij goed herinner, Van Heest Voskuil een brief gestuurd had waarin hij zijn bewondering voor diens werk uitte, en ze vervolgens vrienden werden.

In Haaksbergen staan twee verhalen. Ze spelen in Overijssel maar doen ook denken aan de verhalen uit Japan. In het eerste verhaal bezoekt Van Heest (die ook hier, net als in de andere boeken, hoofdpersoon is in zijn eigen verhaal) een oude mevrouw in een bejaardenhuis. Hij drinkt thee met haar en daarna dubbeldrank, ze eten koekjes en kaasblokjes en praten wat. De mevrouw had Detlev wel als schoonzoon gewild maar haar dochter koos een andere man. In het tweede verhaal gaat Van Heest naar een begrafenis. Mij, slordige lezer die ik ben, ontging het aanvankelijk, maar dankzij Foxxblok begreep ik dat het de begrafenis van diezelfde mevrouw was. En inderdaad, bij tweede lezing zag ik het. De dochter die niet met hem trouwde was er ook.

Een erg aardig boekje, maar het nut ervan lijkt me toch vooral het steunen van de uitgever en de auteur. De brieven van Voskuil voegden echt iets toe aan zijn werk omdat je hem in die brieven een beetje op een andere manier leert kennen. Bij Van Heest is het meer van hetzelfde en dat is zeker het lezen waard maar ik vermoed dat de verhalen ook ooit wel in een bundel of een roman zullen worden opgenomen. En aangezien ik die dan waarschijnlijk wel zal kopen had ik daar eigenlijk wel op kunnen wachten. Maar goed, ik heb het boekje nu en ik ben er eigenlijk best blij mee.

zondag 25 november 2012

CTRL+S




















Op het – zeer aan te raden – blog Boekendingen las ik vandaag, in de honderdste aflevering van de serie 'Covers with books', deze regels:

als ooit alle boeken verdwenen zullen zijn,
is er altijd nog de poëzie…

En toen dacht ik eerst even aan wat op een Rotterdamse vuilniswagen staat: 'Als alles een illusie blijkt / blijft altijd de illusie.' Want daar vind ik het een beetje op lijken. En direct daarna dacht ik aan dominee vD. Dominee vD. gaf ons godsdienstles op de hbs. Soms moesten we van hem stukken bijbeltekst uit het hoofd leren. Ik herinner me er vrijwel niets van, ik geloof dat 'En er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï en men noemt Zijn naam Wonderbare Raadsman, Heilige ???, Vredevorst.' erbij was. Ik schreef dit uit mijn hoofd op en er blijkt bij nazoeken niks van te kloppen, ik heb twee gedeelten uit het bijbelboek Jesaja aan elkaar gerommeld.

Het uit het hoofd leren van bijbelteksten heeft bij mij dus in elk geval weinig succes gehad. Nu ben ik nooit goed in uit het hoofd leren geweest, ondanks de wekelijkse training op de lagere school, waar we elke maandag een 'psalmversje' moesten kunnen opzeggen dat we de dagen daarvoor (in de praktijk meestal alleen op zondagavond en eerder die dag tijdens de kerkdienst) in ons hoofd geprent hadden.

Later, op catechisatie, moesten we trouwens ook uit het hoofd leren: het Kort Begrip der Christelijke Religie: vragen en antwoorden over het geloof. 'Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven?' 'Dat ik met lichaam en ziel niet mijn maar mijn geliefde Zaligmaker enz.' (Verder weet ik het niet meer.)

Maar ik dwaal af. Dat de regels van Boekendingen me aan dominee vD. deden denken komt door wat hij als argument gebruikte voor dat uit het hoofd moeten leren. Want er was natuurlijk nogal wat protest: 'Menéér, waaróm moeten we dat uit ons hoofd leren, we kunnen het toch gewoon lézen?' En dan zei dominee vD. dat we later, als we oud waren, wel eens in het ziekenhuis konden komen te liggen en dan misschien wel niet meer konden lezen en dat we dan die woorden in ons hoofd hadden en eraan konden denken en dat ze ons dan troost zouden kunnen geven. Wij vonden dat maar belachelijk.

Nu denk ik daar een beetje anders over. Niet wat betreft bijbelteksten, maar wel met betrekking tot poëzie. Niet speciaal voor in het ziekenhuis, maar gewoon om er af en toe aan te kunnen denken. Ik heb zelfs wel eens pogingen gedaan om een enkel geliefd gedicht uit mijn hoofd te leren, maar het is me nooit gelukt. Ik maak altijd fouten. Zelfs met een enkele regel waarvan ik dacht dat ik hem echt kende bleek dat bij opzoeken vaak toch niet helemaal waar te zijn. Ik heb het inmiddels maar opgegeven. Ik ken iemand die het wél kan, en die het af en toe ook doet. Tegen wie je kunt zeggen: 'Herr es ist Zeit' en dan krijg je zomaar het hele gedicht van Rilke te horen. Dat lijkt me fijn, als je dat kunt. En het is ook al fijn om iemand te kennen die het kan.

Arnon Grunberg schreef een tijdje terug dat iedereen gedichten uit zijn hoofd zou moeten leren en stelde voor om met 'Aan Rika' te beginnen. En ging daar actie voor voeren. Hoe dat is afgelopen weet ik niet.

En dan is er het verhaal van Alberto Manguel, die in in De bibliotheek bij nacht vertelt  hoe in Birkenau mensen boeken navertelden aan groepjes kinderen. En dat het wisselen van groepje daar 'het omruilen van boeken in de bibliotheek' werd genoemd. En ik heb ook ooit ergens, waar weet ik niet meer, gelezen over een vrouw die, enigszins tot haar eigen verbazing, in het concentratiekamp in Indië merkte dat ze gedichten uit haar hoofd bleek te kennen en die daar zichzelf en anderen mee troostte. (Weet iemand misschien waar ik dat gelezen kan hebben?) Een verschrikkelijke situatie waarin ook nog eens de troost van het lezen ontbreekt, erger kan het geloof ik niet. 

Dit waren zomaar wat gedachten als gevolg van die regels op Boekendingen. Ik bedoel het niet als pleidooi voor uit het hoofd leren van gedichten of prozafragmenten. Maar een slecht idee lijkt het me zeker niet. Dominee vD. had waarschijnlijk meer gelijk dan ik destijds vermoedde.

Plaatje hier gevonden.

zaterdag 24 november 2012

Zalig lezen




















Gisteravond hoorde ik iemand een verhaal vertellen over maatschappelijke overwaarde en de economie van het delen, at ik heerlijke kerriesoep en erg lekkere tabouleh, luisterde naar een stemkunstenaar en een bas-saxofonist, keek de Volkskrant in, maakte een praatje met een paar mensen, dronk een kopje thee, en zag verschillende boeken die ik wel zou willen lezen.

Verder zag ik: een piepkleine baby, een mevrouw met mooie rode lippenstift, een stel Marokkaanse jochies, een paar heren in pak, een mevrouw met een sleutelbos om haar hals, een groepje Ethiopiërs (denk ik), twee kleine meisjes met roze nagellak die aandachtig naar de stemkunstenaar luisterden, een klein hondje, en ook nog een heleboel mensen die me wat minder opvielen dan de hiervoor genoemde.

Waar was ik? Drie keer raden. De boekhandel? Nee. De bibliotheek? Ook mis. Een buurtfeest? Hm, komt in de richting.

Drie keer fout maar jullie hebben toch allemaal een boek gewonnen. Dat kun je gaan ophalen in Leeszaal Rotterdam West. Want dáár was ik gisteravond en daar zijn heel veel boeken en die mag je zomaar meenemen. Het is fijn als je er een ander boek voor terugzet, maar het hoeft niet. En geloof me, ze hebben er goeie boeken. Het Verzameld werk van Bloem en Achterberg waren aan het eind van de avond weg, maar Franca Treur en Vestdijk en Maarten 't Hart en Siebelink en Cees Buddingh' en Hella Haasse, die stonden er allemaal nog. Ik kan niet zo goed schatten maar ik denk dat ik met duizend boeken niet te hoog zit.

Hoe die boeken daar komen? Dat is een lang verhaal dat ik maar zeer ten dele ken. Dit is wat ik er van gehoord heb.

Bibliotheek Rotterdam sluit een groot deel van zijn vestigingen. Ook die in het Oude Westen gaat binnenkort dicht. Een paar buurtbewoners dachten toen: laten we proberen zelf een bibliotheek te beginnen. Dit schrijf ik waarschijnlijk niet goed op, ik denk dat het moet zijn: we gáán zelf een bibliotheek beginnen! Want zulke mensen zijn het, die niet lang en breed piekeren, maar die gewoon beginnen. Het heeft ongeveer een half jaar geduurd, er waren heel veel vrijwilligers bij betrokken (de aantallen die ik hoorde noemen liepen uiteen van zeventig tot honderd), er werd een grote (maar kale) ruimte gevonden die een maand lang gratis gebruikt mocht worden, er werd een budget bij elkaar gepraat van vijfduizend euro en er werd hard gewerkt. En toen ik er vorige week zondag voor het eerst langsliep om eens te kijken wat het nou eigenlijk was, die Leeszaal waar ik hier en daar op internet over gelezen had, toen was het klaar en kon de volgende dag het Festival beginnen. Ik mocht binnenkomen, kreeg uitleg en wist niet wat ik zag: zo leuk zag het eruit. Oude caféstoelen, lange leestafels van sloophout, lampjes van Ikea, vloerkleedjes, achterin een filmzaal, een bar, een hoekje voor kinderen. Een rijtje allemaal verschillende computers langs de wand. Allerlei verschillende boekenkasten vol boeken. Planken met tijdschriften. En wie denkt: dat zal wel een rommeltje zijn, die vergist zich. Want het is ingericht door iemand die daar verstand van heeft. En dat zie je.

De boeken en tijdschriften, trouwens, die zijn gewoon ingeleverd door mensen die ze zelf niet meer hoefden. 'Er zijn zoveel boeken schaarloos,' zei een van de initiatiefnemers tegen me. De kunst is natuurlijk om mensen ertoe te bewegen ze te komen brengen. Die kunst verstaan ze daar.

De hele week was er vanalles te doen, workshops, lezingen, auteurs die kwamen voorlezen. Ik heb spijt dat ik pas op de laatste dag gegaan ben want ik denk dat ik heel wat gemist heb. Maar de laatste avond heb ik in elk geval meegemaakt.

Dit lijkt een succesverhaal en dat is het ook. Maar nu komt natuurlijk de vraag: kan het zo blijven? Mag de Leeszaal gratis in dat al jaren leegstaande pand blijven zitten? Wil het energiebedrijf meewerken? Dat moet nog verder geregeld worden. Dus na deze flitsende start is de Leeszaal nu jammergenoeg weer dicht. Maar ze gaan uit van een 'doorstart', begin volgend jaar. Want dat het in een behoefte voorziet, dat is deze week wel gebleken. En de Marokkaanse jochies die – natuurlijk – op de computers afkwamen, hebben zich zelfs ook al als vrijwilligers aangeboden.

Dit staat op de site van de Leeszaal:

Een leeszaal is een plek voor culturele en sociale uitwisseling en verrijking. 

Dat is mooi gezegd en het is nog waargemaakt ook.

Hier vind je de site van Leeszaal Rotterdam West.
En, op zoek naar een foto, zag ik dat ook het Bibliotheekblad aandacht aan de Leeszaal heeft besteed, zie hier (de foto hierboven komt uit dat stuk). En hier staat ook nog een artikel.

vrijdag 23 november 2012

Sans liseuse




















Komt deze tafel je bekend voor? Op een ander schilderij zit een van de liseuses van Matisse erachter. Zie hier.

Schilderij: Henri Matisse (1869-1954)

donderdag 22 november 2012

Spelen doe je maar thuis


















Onlangs las ik twee twitterberichten (die ik nu even samenvoeg, de plaatsnaam kort ik voor de goede orde af ), afkomstig van iemand die in een bibliotheek werkt:

Wij hebben in E. nu dus retail. Volgens strakke regels. We hadden een prachtig klimhuisje voor de kids. Dat mag niet meer van "het Bureau". Huilende kindjes en verontwaardigde ouders. Dat allemaal omdat het "niet binnen de formule past". Ben ik nou gek?

Uit latere twitterberichten van dezelfde bibliothecaris bleek me dat er waarschijnlijk toch weer een speelhuisje zal komen. Maar daar gaat het me nu even niet om. Als niemand er iets van gezegd had was dat speelhuisje voorgoed verdwenen. Of op zijn minst tot de invoering van de volgende formule. Dat de kinderen het huisje misschien zouden missen, daar was van te voren blijkbaar niet mee gerekend. Het gaat tenslotte om een 'formule' en als daar een huisje voor moet verdwijnen, dan is dat nu eenmaal zo. Er zullen vast ook een heleboel boeken zijn afgeschreven. Om de rest speelser te kunnen presenteren. Ofzoiets.


Er zijn ook bibliotheken waar de kinderen mee mogen denken over de inrichting. Dat lijkt me een betere formule. Want wie het als kind leuk vond in de bibliotheek, die komt misschien als hij of zij zelf kinderen heeft weer terug. Of blijft misschien zelfs als puber gewoon komen. En dat scheelt dan weer mooi in de marketingkosten.

Foto hier gevonden.

woensdag 21 november 2012

Nostalgische waarde
















Op twitter las ik dat in de PZC de kop 'Herinnert u zich deze nog?' boven een foto van het oude Veronicaschip staat. En dat dat een goede kop is. En ik dacht: ja! Meteen toen ik het las, ik zag de foto er niet eens bij, hoorde ik in gedachten 'herinnert u zich deze nog nog nog', met zo'n echootje erin. En inmiddels zijn in mijn hoofd al verschillende termen en namen omhooggekomen: goud van out (waarvan ik pas nú, na vijfenveertig jaar, ineens besef dat het natuurlijk niet oud maar out moet zijn, van Rob Out), Joost den Draaijer met zijn 'temidden van de beslommeringen des levens', Chiel Montagne, Candlelight van Jan van Veen, 'binnengekomen op', 'met stipnotering', 'the number one one one', 'luister mee naar éénnegentwee'. En vul het zelf maar verder aan, als je oud genoeg bent om het te hebben meegemaakt.

En ik zie mezelf weer zitten op mijn kamertje, op zaterdagmiddag, na 's morgens nog vier uur naar school te zijn geweest. Huiswerk maken met de top-40 aan. Leren lukte me er niet goed bij, maar 'maakwerk' (zoals vertalen), dat ging wel. En bovendien: wat was belangrijker, huiswerk of de top-40?

Op mijn voormalige werk leenden we veel zogeheten reminiscentie-materiaal uit, bedoeld voor ouderen in zorginstellingen. Boeken met foto's van oud keukengerei of reclames van vroeger, cd's met oude liedjes, een puzzel van Ot en Sien, zulke dingen. Bedoeld om (zeer) oude mensen wat nostalgisch plezier te bezorgen. En voor dementerenden zelfs van groot therapeutisch belang, omdat het hen soms zó kon raken dat ineens een gesprek mogelijk werd.

Ik kan er nog steeds kwaad om worden dat die collecties zijn wegbezuinigd. Al zal ik het zo wel niet mogen formuleren en het over ombuigen, prioriteiten en speerpunten moeten hebben. In een inmiddels alweer ver verleden schreef ik er een stukje over. Ik sta er nog helemaal achter, al  zou ik het nu waarschijnlijk wat minder voorzichtig formuleren.

Van Veronica naar zorginstellingen? 'Ogenschijnlijk heeft het ene / niets te maken met het ander.' Om met Jules Deelder te spreken.

Foto hier gevonden.

dinsdag 20 november 2012

Wat ik las 68

Hier in huis zwierf Oud en Eenzaam van Reve. Een afgeschreven  bibliobusexemplaar, en dat afschrijven was in dit geval wel terecht, het boek zit vol vlekken en is letterlijk stukgelezen, er staan stempeltjes in van september 1978 tot oktober 1987 en ook daarna is het vermoedelijk nog jaren uitgeleend. Op (weer eens) een moment van 'niets te lezen voor in bed' pakte ik het en begon erin, verwachtend dat ik het eerder gelezen zou hebben. Misschien is dat inderdaad het geval, maar misschien ook wel niet, want ik herinnerde me er helemaal niets van, geen enkele regel of gebeurtenis.

Reve begint, zo vertelt hij in de Proloog, op 7 juni 1976 aan dit boek te schrijven. Hij is dan, want hij is van 14-12-1923, tweeënvijftig. Oud zou ik de hoofdpersoon van het boek (die veel gemeen lijkt te hebben met de schrijver maar natuurlijk niet met hem vereenzelvigd moet worden) daarom niet willen noemen, eenzaam daarentegen wel. Dat is wat het boek mij langzaam maar zeer zeker duidelijk maakte: hoe eenzaam de hoofdpersoon is. Af en toe dacht ik al lezend: dit boek gaat vooral over eenzaamheid, en realiseerde me dan: ja allicht, dat staat niet voor niks in de titel. En vergat dat vervolgens weer en dacht het een tijdje later opnieuw. Uit de Proloog had ik het ook al kunnen opmaken en uit het daar nog vóór opgenomen gedicht Alone van Edgar Allan Poe eveneens. Maar dat begreep ik pas na afloop. Waarmee ik nog maar eens wil zeggen dat het de moeite waard is om van een goed boek zodra je het uit hebt in elk geval de eerste paar pagina's nogmaals te lezen. 

Eerst had ik het nog niet zo in de gaten, die eenzaamheid. De hoofdpersoon, die Gerard heet,  is bezig een huis te bouwen in Frankrijk en ziet als hij bouwmaterialen gaat ophalen een jongen langskomen op een bromfiets. En krijgt de bekende gedachten die hoofdpersonen uit romans van Reve wel vaker krijgen omtrent jongens. Deels romantisch en dweperig, deels fantasieën over straffen en slaan. Zodat ik dacht: daar gaan we weer, dat weet ik nou wel. Gerard vermoedt dat de jongen naar een verlaten boerderij daar in de buurt op weg is en hij gaat hem na een tijdje achterna en bespiedt hem door een kier in de vloer van de zolder boven de kamer waarin de jongen zich bevindt. Dan gaat het verhaal elders verder, door herinneringen die op die zolder bij Gerard bovenkomen. Eerst lezen we over de periode dat hij in Engeland woonde en daar zowel met de mannelijke als de vrouwelijke medebewoner van het huis waarin hij een kamer huurde een relatie had.

Daarna verder terug, naar de tijd dat hij een jaar of tien is en een keer met zijn ouders meegaat naar een communistisch scholingskamp. Daar worden lezingen gehouden door onder anderen de bekende kameraden De Leeuw en De Groot. Kameraad De Leeuw vertelt een verhaal van het soort dat Reve 'communistische pornografie' noemt. Dergelijke verhalen heeft Gerard vaker gehoord en gelezen. Ze gaan over een arbeidersjongen die door kapitalisten gemarteld wordt, bijvoorbeeld door hem aan zijn voeten boven een vuur op te hangen en hem dan te slaan. De jonge Gerard voelt mededogen met zijn 'broertje', maar tot zijn eigen ontreddering windt zo'n verhaal hem ook op en fantaseert hij erover verder. Hij beseft dat dit iets is wat hij nooit aan andere mensen zal kunnen vertellen, omdat die alleen verontwaardiging voelen jegens de kapitalisten die een arbeidersjongen zoiets aandoen.  

(Nu ik dit opschrijf denk ik: zou het door kameraad De Leeuw en de zijnen, áls het al zo verteld is, symbolisch bedoeld zijn geweest? Maar voor het verhaal doet dat er niet toe.)

De jonge Gerard voelt zich schuldig. Het lijkt alsof de jongens gemarteld worden omdat híj dat wil. Tijdens het scholingskamp gaat hij op zondagmiddag in zijn eentje wandelen.  Hij ontmoet een boerenjongen over wie hij fanatasieën krijgt die door de lezing van kameraad De Leeuw opgeroepen lijken te zijn. De jongen vraagt hem of hij mee wil gaan kanoën. De verhuurder van de kano's is een man in wie de lezer een pedofiel herkent. De jonge Gerard krijgt een reep chocola van hem en voelt een onbestemde maar hevige dreiging. De man laat hem een fotoboek zien over vier zeilende jongens, waar niets kwaads in lijkt voor te komen maar dat Gerard desondanks zeer verontrust.

Uiteindelijk, na nog wat beangstigende gebeurtenissen tijdens de kanotocht, springt Gerard in het water, zwemt naar de kant en komt kletsnat in het kamp terug. Daarna verplaatst het verhaal zich weer naar ongeveer vijfenveertig jaar later in Frankrijk en verlaat Gerard de zolder en maakt een praatje met de jongen van de bromfiets. Het thema blijft hetzelfde, banale zinnen aan de oppervlakte, daaronder fantasieën en een gevoel van dreiging. Wie het werk van Reve kent kan dit zelf invullen, wie het niet kent zal daar zijn of haar redenen wel voor hebben en kan ik er hier maar beter niet mee lastigvallen. 

Wat het lezen van dit boek bij mij teweegbracht is dat ik dacht: ik heb Reve's romans misschien wel nooit goed begrepen. Van zijn (vele) brieven heb ik altijd gehouden, van Op weg naar het einde en Nader tot u ook, maar zijn andere romans vond ik (voor zover ik ze ken) vaak een beetje zeurderig en teveel van hetzelfde. (De Avonden vormt daarop een uitzondering, maar dat heb ik pas veel later leren kennen dan het meeste wat ik van hem las). Ik heb Reve's boeken, denk ik nu, veel te veel gelezen als verhalen over een man die verliefd wordt op jongens, en veel te weinig als romans over fundamentele eenzaamheid. Dat was misschien nogal dom van me, denk ik nu.

De hoofdpersoon in Oud en Eenzaam heeft het gevoel dat hij nergens bijhoort en dat hij niemand ooit zal kunnen vertellen wat er in hem omgaat. Dat het daarbij gaat over wat hij voor jongens voelt en over hen fantaseert, is, denk ik nu, misschien niet het allerbelangrijkste, maar 'slechts' een effectieve manier waarmee Reve duidelijk maakt dat ieder mens uiteindelijk alleen is in wat hij denkt en voelt. Dat werpt voor mij toch wel wat nieuw licht op zijn werk.

Dat ik van Reve hou heeft ook met zijn stijl te maken. Soms ergert die me een beetje door het gebruik van ouderwetse termen en zinsbouw, maar vaak vind ik hem prachtig.

Uit de Proloog:
Als zo dikwijls, komt ook nu mijn eigen leven mij als onbelangrijk en zinloos voor, en zie ik nergens in dat leven iets dat groots of heldhaftig genoemd zou mogen worden of dat, in helderheid en geladenheid, de kracht zou bezitten van een symbool, dat het zin en duiding zou kunnen geven.
(...)
Waarom dan beschrijf ik een leven, waarin ik geen duiding of zin kan ontdekken? Ik zou het niet kunnen zeggen, of het zou moeten zijn omdat ik hoop, dat de Genade zich door mijn pen zou kunnen openbaren.

maandag 19 november 2012

Goed/fout/hangt ervan af














De ware blogger staat voor niets: bovenstaande foto ben ik vanmorgen speciaal gaan maken om dit stukje te kunnen schrijven, want het internet voorzag er niet in en ik wil de tekst toch graag even 'in de groep gooien'. Vorige week dronk ik thee bij het Wester Paviljoen en toen keek ik uit op deze reclame. Ik dacht: er klopt iets niet maar toch klopt het wel. Wat er voor mijn gevoel niet aan aan klopt is dat de zin 'En ze scheiden nog lang en gelukkig' je meteen doet denken aan 'En ze leefden nog lang en gelukkig'. En dat leefden een verleden tijd is en scheiden een tegenwoordige tijd. En dat dat een beetje wringt.

Wat er wél aan klopt is dat 'Ze scheiden nog lang en gelukkig' op zich niet fout is. Het klinkt wel een beetje raar en doet me denken aan 'ze scheiden nog lang en gelukkig hun afval', maar het kán wel. Het gaat er dus om wat ABN-AMRO bedoelt: een verleden tijd of niet? Zo ja, dan staat er een d te weinig, zo nee, dan is het goed zoals het er staat, maar is het wel raar dat ze je aan sprookjes willen laten denken.

Ik had het er gisteren even over met iemand die het toevallig ook ergens had gezien. Die iemand is veel jonger dan ik en beter in taal en vond: ze verwachten dat je aan 'En ze leefden nog lang en gelukkig' denkt en daarom moet er een verleden tijd staan en dus is wat er nu staat fout. Ik denk er eigenlijk net zo over, maar ik twijfel wel een beetje omdat het 'op zich' niet fout is. Míjn vraag van nu is daarom: welke tijd had de maker van de slogan in gedachten? En bestaat er zoiets als een 'voorwaardelijke taalfout'?

zondag 18 november 2012

Naar de bollen


















Naast het citeren van Bloem en Multatuli heeft het eind van het jaar nóg een mooi moment te bieden. Het viel deze keer afgelopen vrijdag. Een huisgenoot kwam thuis met een zakje oliebollen van Richard Visser's oliebollenkraam, die hier niet ver vandaan staat. Dat is de kraam die al heel wat keren door het AD tot beste oliebollenkraam van Nederland is uitgeroepen. Met oudjaar staat er een rij van honderden mensen en moet je er wel twee uur wachten. De meegebrachte oliebollen aten we meteen op. We dronken er een kopje thee bij. En toen gebeurde het. Zoals ieder jaar zei een van de huisgenoten: jouw oliebollen vind ik toch lekkerder. En kon ik een vette glimlach met moeite onderdrukken.

Foto hier gevonden.

zaterdag 17 november 2012

Binnenpretjes


Elk jaar verheug ik me erop 'Het regent en het is november' te kunnen twitteren. Vorig jaar was het in november lang droog en lukte het pas toen de maand bijna om was. Maar dit jaar regende het al op één november, dus dat zat mee. Ook kijk ik er altijd naar uit om ''t Is guur en 't is vier uur' te kunnen opschrijven. Dat is wat lastiger vanwege het tijdstip (want dat moet wel kloppen vind ik), maar het voordeel is weer dat het ook in december of januari nog kan.

Een paar dagen geleden zei een huisgenoot: het is koud. En ik ging daar, hoopvol, op in met: ja, het is guur. Nee, guur is het niet, zei mijn huisgenoot, dan moet het ook nat zijn. Ja, dat is waar, dacht ik. Dus ik hoefde niet om vier uur  klaar te zitten. Wel dacht ik vanwege dat guur aan 'een onguur sujet'. Je zou denken dat 'een guur sujet' logischer was. Daar komt meteen de etymologiebank van pas, waar ik onlangs op gewezen werd toen ik me afvroeg waar 'overbodig' vandaan komt. Guur blijkt een verkorting van onguur te zijn en hetzelfde te betekenen. Je zal als buitenlander maar Nederlands moeten leren

Mijn leraar Nederlands op de hbs leerde ons dat je de intelligentie van de lezer niet moet onderschatten en zijn kennis niet overschatten, dus voor alle zekerheid: 'Het regent en het is november' komt uit het gedicht November van J.C. Bloem. 'Het is guur en het is vier uur' komt uit Max Havelaar. Althans dat dacht ik tot ik dit schreef, maar het klopt niet. Het komt wel uit Max Havelaar, maar de juiste tekst is 'De lucht is guur, en 't is vier uur.' (Met dank aan Google, want ik kon mijn Max Havelaar, wit boek, uit de Olifantreeks, ik zie het zo voor me, nergens vinden.) Mijn leraar had er nog aan toe kunnen voegen dat je ook je eígen kennis maar beter niet kunt overschatten.


Foto hier gevonden. 

vrijdag 16 november 2012

Gidsplant























Maarten 't Hart vertelt ergens over een excursie waarop hij eerstejaars biologiestudenten plantennamen moet bijbrengen. Protest alom: waarom moeten we die namen leren, het is toch wel genoeg als we de plant zien staan? Waarop 't Hart antwoordt: als je de naam weet merk je een plant veel eerder op. Ik heb hier vaak aan moeten denken en weet dat het waar is. Ik ken niet veel planten bij naam, maar heb ontdekt dat ik  planten die ik wél bij naam ken opmerk in de berm, als ik aan het wandelen ben. Zo zag ik een keer in de Franse Alpen een Zeeuwse knoop en dacht nog: dat kan niet, maar bij raadpleging achteraf van een Alpenfloraboekje bleek het hem wel degelijk te zijn.

En ik weet nu ook dat het je zelfs kan helpen je weg te vinden. Ik bezoek elke twee weken iemand in grote stad M. (om het even Reviaans te zeggen) en ga daar dan ook boodschappen doen bij Albert Heijn. De route daarheen is niet bepaald voetgangervriendelijk, je moet een brug over waar je maar aan een kant mag lopen en je wordt geacht ondergronds een kruising te passeren. De tunneltjes waar je dan in terechtkomt gaan verschillende kanten op en daar komt het dus op richtingsgevoel aan. Op de heenweg is het niet zo moeilijk, dan komt eerst de brug en dan het tunneltje, maar op de terugweg gokte ik al een paar keer fout en kwam aan de verkeerde kant boven de grond, de kant waar voetgangers niet gewenst zijn.

En toen schreef iemand op twitter dat je gaat glimlachen van rudbeckia's. En zette er een foto bij. Ik kende de naam niet, want ik heb een schaduwtuintje en ken daarom vooral schaduwplanten en de rudbeckia houdt van zon. De plant zelf kwam me ook niet bekend voor. Maar de volgende keer dat ik in M. was zag ik daar in verschillende voortuinen ineens rudbeckia's en dacht aan dat bericht op twitter en aan Maarten 't Hart. En toen ik naar AH ging bleek bij de ingang van het tunneltje een perk gemeentebloemen te zijn die me nooit eerder waren opgevallen maar waarbij ik nu meteen dacht: hé, rudbeckia's! Op de terugweg, onder de grond, zag ik in de verte het vrolijke geel van de bloemen al en liep meteen (wellicht zelfs glimlachend) de goeie kant op.

Inmiddels zijn ze allang uitgebloeid en bruin geworden en vallen ze niet meer op. Toch heb ik me geen enkele keer meer vergist in de richting.

En wat wil ik hier nou mee zeggen? Dat weet ik zelf ook niet precies, maar het gevoel dat ik erbij heb is dat het belangrijk is om dingen te kunnen benoemen. Dat dat houvast geeft. En je de weg wijst, soms.

Foto hier gevonden.

donderdag 15 november 2012

Over bodig
















Ik zei: 'Ik voel me soms zo overbodig.' En kreeg als antwoord: 'Ach, er zijn zes miljard mensen, zeven misschien al, die kunnen niet allemaal bodig zijn.'

Waarna mijn grootste probleem toch minstens enkele minuten was: waar komt het woord 'overbodig' vandaan? Ik weet het nu nog niet trouwens.

Foto hier gevonden.

woensdag 14 november 2012

Kop en kolf

















Dat ik, zoals ik onlangs hier beweerde, van Pauw & Witteman nog nooit vrolijker ben geworden, was, bedacht ik later, niet helemaal waar. Want ik heb wel degelijk een keer plezier beleefd aan hun uitzending. Dat was de keer dat Sven Kramer zei: 'als je je kop boven het maisveld uitsteekt'. Dat vond ik leuk en ik dacht: mais kan best hoog worden, dus wie daar bovenuit steekt stelt echt wat voor. 

Ik vermoedde dat vast meer mensen 'boven het maisveld uitsteken' zullen zeggen en via Google vond ik het inderdaad heel wat keren. Maar ik heb het alleen Sven Kramer nog maar horen uitspreken. Dat maaiveld in maisveld is veranderd vind ik niet zo verwonderlijk, bij een maisveld heeft bijna iedereen wel een beeld en wat je je bij een maaiveld moet voorstellen is toch een beetje vaag voor veel stadsmensen zoals ik.

Foto: flickr, gemaakt door: ming1967

dinsdag 13 november 2012

Troost op de plank 2
















Gisteren schreef ik over een plankje met troostboeken en dat ik niet wist waarmee ik dat zou kunnen vullen. Ik dacht aan boeken die mooi maar niet al te somber zijn maar ook niet al te vrolijk, en kwam er niet erg uit. Jeugdboeken, zoals De brief voor de koning, zijn misschien het geschiktst, omdat die meestal positief zijn en je je er ook niet zo voor hoeft te concentreren. Of de paar beste van Maarten 't Hart. Zoiets misschien.

En toen ik dat had opgeschreven ging ik stofzuigen en naar AH en koken en 's avonds las ik het laatste stuk van Man in het duister van Paul Auster. Dat is een droevig en aangrijpend boek, vergelijkbaar met In ongenade van Coetzee. Toen ik het uithad begon ik weer opnieuw, dat had ik halverwege het boek al besloten. Misschien had ik dat met In ongenade ook moeten doen, het meteen herlezen. Later durfde ik het niet meer, zowel omdat ik bang was dat het me een tweede keer zou tegenvallen als omdat ik opzag tegen de somberheid ervan.

Toen ik opnieuw in Man in het duister begon zag ik ook de opdracht weer en besefte ik ineens dat het een troostboek was, in elk geval dat het zo bedoeld moet zijn. En dat vond ik, zacht uitgedrukt, nogal verwarrend. De opdracht van het boek luidt:

Voor David Grossman,
   zijn vrouw Michal,
   zijn zoon Jonathan,
   zijn dochter Ruthi,
en ter nagedachtenis aan Uri

Voor wie dit misschien niet weet: David Grossman is een Israëlische schrijver en zijn zoon Uri sneuvelde als dienstplichtig soldaat in de oorlog met Libanon in 2006. Uri was toen twintig.

In het boek van Auster gaat ook een jonge man dood. Geen soldaat, maar een Amerikaanse vrachtwagenchauffeur in Irak. En er worden in het boek meer somber stemmende gebeurtenissen verteld. Het bestaat voor een deel uit een gesprek tussen een grootvader en een kleindochter. De kleindochter was de vriendin van de vrachtwagenchauffeur.

'Waarom is het leven zo klote, opa?'
'Omdat het gewoon klote ís. Meer kan ik er niet van maken.'

Over  het boek zal ik later iets proberen op te schrijven. Wat me nu bezighoudt is de vraag waarom Auster juist dit zo droevige en dramatische boek aan de familie Grossman opdraagt. Hij zal daar ongetwijfeld over hebben nagedacht. Misschien heeft hij het boek zelfs met hen in gedachten geschreven. In eerste instantie zou ik denken: die mensen hebben zelf al ellende genoeg, wat hebben ze eraan om over de ellende van anderen te lezen? Maar Auster ziet dat blijkbaar anders. Zou hij willen zeggen dat het leven weliswaar klote is maar dat dat voor iedereen geldt, zij het misschien niet in gelijke mate, en dat dát een troost is? Of in elk geval: dat wie dat beseft zich minder alleen voelt in zijn verdriet? Of beter gezegd misschien: wel alleen maar niet meer de enige?

Misschien vergis ik me dus door te denken dat een troostboek een beetje luchtig moet zijn. Vreemd dat ik dat net gisteren moest ontdekken. 'Alles hangt met alles samen' is een van de thema's van Auster, voor zover ik hem begrijp. Ook daar moest ik aan denken.

Op de foto zie je links David Grossman en rechts Paul Auster.

Foto hier gevonden.

maandag 12 november 2012

Troost op de plank
















In reactie op mijn stukje over herlezen schreef Lidia (van het blog wilikditwel): 'Ik heb een plankje met romans die ik af en toe herlees'. Piet P. (van Piet's dingen die deugen) dacht dat het herlezen van oude lievelingsboeken 'kan wijzen op zoeken naar vertrouwdheid en geborgenheid'.

Hierdoor dacht ik aan een vrouw, een jaar of dertig ouder dan ik, die ik vroeger wel eens sprak. Zij las enorm veel, had twee abonnementen op de bibliotheek en een volle boekenkast. Op de opmerking 'wat lees jij toch ontzettend veel' reageerde ze soms met 'het is een vlucht hoor'. Destijds begreep ik dat niet, maar inmiddels maar al te goed. Zij wees mij een keer op haar plankje met geliefde boeken. 'Troostboeken' noemde ze die. Af en toe, als ze daar behoefte aan had, las ze er een van. Het was handig dat ze voor het grijpen stonden en ik denk dat naar dat rijtje kunnen kijken op zichzelf soms al troostend was. Ik ben zo dom geweest niet goed op te letten welke boeken het waren.

Ik heb zelf ook wel eens over zo'n plankje nagedacht. Een echt plankje of anders wat titels die ik voor het grijpen in mijn hoofd heb. Maar het is me nooit gelukt het samen te stellen. Er zijn wel boeken die ik erg mooi vond, maar de meeste daarvan komen niet in aanmerking als troostboek omdat ze juist heel droevig zijn. Ik denk niet dat het herlezen ervan me zal helpen als ik me treurig voel, integendeel vermoed ik. Tot de boeken die het meeste indruk op me hebben gemaakt hoort bijvoorbeeld In ongenade van Coetzee. Tijdens het lezen daarvan werd ik erg somber en ik heb het nooit herlezen. Natuurlijk biedt zo'n boek iets wat je een ingebouwde troost zou kunnen noemen. Dat het zo goed geschreven is en blijk geeft van zoveel inzicht in hoe mensen met elkaar omgaan compenseert de somberheid van dat inzicht een beetje. Dat schoonheid kan uitstijgen boven ellende, dat is troostend. Maar of het ook werkt als je je al ellendig voelt voordat je aan het boek begint, dat betwijfel ik.

Ik zou als ik me rot voelde ook helemaal geen behoefte hebben aan een vrolijk of erger nog een 'grappig' boek. Daar hou ik normaal al niet van en als ik me somber voel zou ik er zeker niet ineens van gaan lachen. Dus ook dat valt af. Maar welke boeken zou ik dán op mijn plankje kunnen zetten? Ooit kwam het op twitter even ter sprake, eerst ging het geloof ik over het bekende onbewoonde eiland en toen kwam ik op de proppen met het troostboekenplankje en toen bleken sommige mensen dat heel goed voor zichzelf te kunnen vullen. Maar mij lukte het niet en het lukt me nu nog steeds niet. Ik denk dat ik De brief voor de koning en Geheimen van het wilde woud van Tonke Dragt er wel op wil zetten. En De jacobsladder van Maarten 't Hart. En Het Bureau, al is dat misschien toch te troosteloos. Maar het vult in elk geval meteen de halve plank.

Gevolg van het ontbrekende plankje is dat ik als ik treurig ben ter afleiding bijvoorbeeld maar naar Pauw & Witteman ga kijken. En daar ben ik nog nooit vrolijker van geworden.

Schilderij: Béla Czene (1911-1999)

zondag 11 november 2012

Spiritueel































Van  boven naar onder: Iain Faulkner / Evert Thielen / Jane Peterson 

zaterdag 10 november 2012

Nat pak, droog antwoord

















Een collega vertelde me eens een verhaaltje dat een andere collega haar verteld had. Deze twee collega's waren allebei zo dol op schaatsen dat ze vaak al het ijs opgingen als het eigenlijk nog niet verantwoord was.

Het was dus niet zo verwonderlijk dat een van hen een keer door het ijs zakte. Het is een man van bijna twee meter en het was ondiep water en zo stak hij vanaf zijn middel boven het ijs uit. Er kwam een mevrouw voorbij die vroeg: Bent u door het ijs gezakt? Waarop hij antwoordde: Nee, ik was aan het zwemmen maar toen begon het ineens te vriezen.

Ik ging een keer naar het Haags Gemeentemuseum en daar stond in de vijver een beeld waardoor ik  onmiddellijk dit verhaaltje begon te vertellen aan degene met wie ik op stap was. Ik vond er een foto van, maar die is helaas niet vrij te gebruiken, even doorklikken dus maar, het loont de moeite, er ligt zelfs ijs volgens mij.

Naschrift, speciaal voor Tenaanval (kennen jullie haar blog al?): Ik herinner me dat je een keer schreef dat je wel wist wie die door het ijs gezakte man was. Dus ik moet het eerder verteld hebben, maar ik kan het hier niet terugvinden. En het blijft leuk, wat jij.

Foto hier gevonden.

vrijdag 9 november 2012

Broeken & boeken














Toen ik vorige week aan het winkelen was zag ik in een kledingzaak op de Oude Binnenweg een vitrine die helemaal volgepropt was met spijkerbroeken. Niet netjes op stapeltjes, maar echt gepropt. Het leek mij dus een stukje versiering, een ornament, een eiketsjer zoals sommige mensen dat noemen. En mijn blik werd er inderdaad door getrokken en ik dacht meteen aan de Boekenberg. Een kledingwinkel met spijkerbroeken die je niet kunt kopen, dat is toch net zoiets als een bibliotheek met boeken die je niet kunt lenen. Misschien is het een trend?

En later dacht ik: als we het nou eens omdraaien? Dat in de bieb die vitrine met spijkerbroeken komt te staan, met een bordje erop van die winkel op de Binnenweg, en dan in die winkel een vitrine met boeken en tijdschriften om mensen op de bibliotheek te attenderen (uiteraard afgestemd op de 'doelgroep' van vrouwen die in die winkel komen)? En dan elke maand wat anders? Dat hoeft niet veel te kosten en misschien werkt het. Of iets dergelijks met de CoffeeCompany?

Het zal vast niet kunnen. Strijdig met de onafhankelijke positie van de bieb. Ofzo. Maar ik vind het helemaal geen onaardig ideetje van mezelf. Marketeers van Bibliotheek Rotterdam, ik stel het jullie gratis-maar-niet-belangeloos ter beschikking.

Foto hier gevonden.

donderdag 8 november 2012

Bekend maakt bemind



















Toen ik in december 1978 (de aanschafdatum staat in het boek) Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart las vond ik het zó mooi dat ik toen ik het uit had meteen weer bij het begin begon en het nog een keer las. Dat vond ik toen zo wonderlijk van mezelf dat ik het nog steeds weet. Een boek herlezen? Dat had ik, behalve misschien met mijn kinderboeken, nooit eerder gedaan, waarom zou ik ook, er zijn toch zoveel boeken?

Inmiddels ben ik daar anders over gaan denken. Het komt nu vaker voor dat ik romans herlees, meteen als ik ze uit heb of later een keer, en ik vind het niet raar meer om dat te doen. Ik begin zelfs meer en meer te denken dat het zo hóórt. Dat je een goed boek altíjd minstens twee keer zou moeten lezen. Elke keer als ik het doe merk ik dat het boek de tweede keer weer bijna nieuw voor me is. Dat komt omdat ik, tot mijn frustratie en soms zelfs vertwijfeling, het meeste van wat ik lees weer snel vergeten ben. Maar het komt ook omdat ik bij een tweede lezing allerlei dingen ontdek die ik de eerste keer niet zag. In het begin van een boek kun je bijvoorbeeld iets lezen dat pas later een rol krijgt in het verhaal, maar waarvan je dan al niet meer weet dat het eerder genoemd is. Bij een tweede lezing herken je het. Of iets wordt een paar keer herhaald in het boek. Pas bij herlezen valt dat je op. Een eerste keer lees ik ook altijd te snel, omdat ik wil weten 'hoe het afloopt'. De tweede keer lees ik rustiger en ik ben me dan meer bewust van de opbouw en de stijl en van wat de auteur belangrijk vindt. Het is dan ook meestal helemaal niet saai om een goed boek twee keer te lezen, integendeel, de tweede keer is vaak boeiender dan de eerste.

Een schrijver werkt maanden aan een boek, vaak zelfs jaren. Het lijkt bijna onfatsoenlijk om het in een paar dagen uit te lezen en er dan nooit meer in te kijken. (Zoiets als dat je moeder vroeger zei: daar heb ik nou uren voor in de keuken gestaan en jullie hebben het in tien minuten op.) En je doet ook jezelf tekort. Muziek waar ik van hou beluister ik vele malen, iets wat ik lekker vind wil ik elke week wel eten, met iemand die ik aardig vind kan ik jaren corresponderen, een mooi schilderij terugzien is altijd een plezierige ervaring. En een roman zou ik dan maar een keer kunnen lezen? Dat is toch eigenlijk heel vreemd?

Ik onthou nu al een jaar of twintig een zinnetje van Kees Fens, ooit gelezen in de NRC. Misschien onthou ik het verkeerd, maar dat doet er niet toe want zoals ik het me herinner houdt het me bezig. Het luidt: 'Vanaf een bepaalde leeftijd zou je eigenlijk alleen nog maar moeten herlezen.' Toen ik het las dacht ik: misschien is dat zo, maar die bepaalde leeftijd heb ik in elk geval nog niet bereikt, daar ben ik nog veel te jong voor. Nu begin ik me af te vragen of het misschien inmiddels wél zover is. Of bijna. Maar ik schuif het toch nog even voor me uit. Alléén maar herlezen, nooit iets nieuws meer? Ja, veel nieuwe boeken vallen tegen en veel boeken die ik al ken zijn het herlezen zeker waard. Maar toch wil ik er nog niet aan. En, afgaand op dat 'eigenlijk' in zijn zinnetje, had Fens er zelf ook moeite mee.

Dus heb ik als goeie Hollander een compromismodel gevonden: ik blijf  mij onbekende boeken lezen en als ik ze de moeite waard vind lees ik ze soms nog een keer. En af en toe pak ik een oude liefde uit de kast. Vorig jaar herlas ik De harde kern van Frida Vogels en dat was een prima ervaring, beter dan wat veel  boeken die ik voor het eerst las me opleverden.
 
En wat nou toch wel gek is: ik ging nadat ik het bovenstaande geschreven had op zoek naar een plaatje voor bij dit stukje en kwam via Google op mijn eigen blog terecht, bij een ouwe blogpost waarin gedeeltelijk hetzelfde staat als wat ik vandaag schreef, maar waarin ik ook zeg: 'Al met al is het dus heel vreemd dat ik zo weinig herlees. Ik vermoed dat wat me tegenhoudt deze gedachte is: als je gaat herlezen geef je toe dat je oud bent.' Misschien heb ik nu, drieëneenhalf jaar later, toegegeven dat ik oud ben. Maar ik noem het toch liever voortschrijdend inzicht.


Schilderij: Piet van Boxel (1912-2001), Lezende oude vrouw aan tafel

woensdag 7 november 2012

Klaar af
















Soms kan een eenvoudig zinnetje je van je stuk brengen. Als iemand me zou vertellen 'ik ga in mijn sabbatical door Afrika fietsen', dan zou ik dat erg stoer vinden en beseffen dat ik het zelf niet zou durven, maar ik zou er verder niet mee zitten. Maar toen iemand tegen me zei 'vandaag ga ik de tuin winterklaar maken', toen dacht ik meteen: ik niet maar ik zou het beter wél kunnen doen. Want wie zijn tuin winterklaar maakt, die heeft de zaken in de hand, die heeft opgeruimde kasten en verstand van poëzie, bakt taarten en heeft een uitgekiende garderobe, die weet kortom hoe je moet leven.

Ik heb en doe en weet dat allemaal níet en bij zo'n achteloze opmerking over een winterklare tuin besef ik dat ineens maar al te goed. Ik ben al blij als ik ergens in juni mijn tuin min of meer zómerklaar heb. Om over mijn kasten en mijn kennis van gedichten en de taarten die ik al dan niet bak maar even niks te zeggen.

Ik heb één, zij het schrale, troost: ik had vroeger een collega met een van allermooiste tuinen waarin ik ooit heb rondgelopen en zij deed niet aan winterklaar maken maar liet gewoon alles liggen zoals het lag, tot het voorjaar. Maar dán ging ze ook aan de slag...

En stiekem heb ik nóg een troost, nog schraler, best wel flauw van me eigenlijk, maar ik denk het toch, uit zelfbescherming: 'winterklaar maken', is dat niet een beetje een truttige term? Dat is toch de taal van tuintijdschriften of van tuinprogramma's op de televisie? Zoiets als kokkerellen? Dat zeg je toch niet? Maar ik sluit in het geheel niet uit dat ik het zelf, en misschien zelfs vol (ingehouden) trots, zou zeggen als ik dit jaar voor het eerst in mijn leven mijn tuin wél winterklaar had gemaakt. 
 
Foto hier gevonden.

dinsdag 6 november 2012

Wat ik las 67, vervolg












(Vervolg op mijn blogstukje van gisteren.)

Op Vastelaovond ben je meer jezelf dan anders. En dat kan ook betekenen dat je jezelf beter leert kennen. Hoofdpersoon Ralf in Naar de overkant van de nacht van Jan van Mersbergen wordt op een ijskoude Vasteloavond in Venlo indringend geconfronteerd met wie hij was, is en wil zijn. Dat wordt in het boek beschreven via de associaties die hij in gedachten maakt. Hij ondergaat weliswaar zeer bewust de Vastelaovond, maar wat hij meemaakt doet hem ook voortdurend denken aan andere momenten in zijn leven. Zomaar een voorbeeld:

   Heidi doopt haar hand in het spoelwater en spettert water naar me, als in vertraging. Ik voel het water tegen mijn wang en in mijn hals. Sara op haar knieën voor het bad, een gekleurde handdoek op de vloer. Ze hield een van de meisjes bij de arm vast en met haar andere hand waste ze haar rug en schouders. Ik vroeg: Kan ik iets doen?

'Heidi' is een meisje in een Tiroler pekske dat bier tapt op Vastelaovond, Sara is de vriendin van Ralf die thuis is gebleven met haar vier kinderen en de oppas. De situatie waar hij aan denkt is die van de eerste keer dat hij bij Sara thuis kwam. En zo staan er tientallen associaties in het boek, die samen de lezer een beeld van Ralfs leven geven.

Ralf is het enige kind van een echtpaar dat op een zandschip vaart. Als hij elf is gaat hij bij zijn oom in een dorp wonen. Na de lagere school gaat hij naar het gymnasium, na enkele jaren wordt hij stratenmaker, net als zijn oom. (Of heeft hij eerst het gymnasium afgemaakt, dat heb ik ook na twee keer lezen nog niet onthouden.) Als hij elf is zit hij bij Sara in de klas. Een vriendinnetje komt hem vertellen dat Sara verliefd op hem is, maar hij zegt dat hij het niet op Sara is. Hij hoort Sara, die in de brandgang staat te wachten, huilen.

Jaren later komt hij Sara met haar vier kinderen tegen bij de supermarkt. De jongste twee kinderen, een tweeling, zijn doof en blind. Hij maakt een afspraak met Sara in een café en de dag nadat ze elkaar daar gesproken hebben gaat hij haar thuis opzoeken. Hij helpt haar met het in bad doen van de tweeling. De vier kinderen zijn van een zwarte Amerikaanse militair, die haar heeft verlaten toen ze zwanger was van de tweeling. Ralf trekt bij Sara in en helpt haar met het huishouden en het verzorgen van de kinderen. Sara is inmiddels aan het eind van haar krachten, dus veel komt op Ralf neer.

Als hij vijf jaar met Sara en de kinderen samenwoont, nodigt zijn oom hem uit om mee naar Vastelaovond te gaan. Sara zegt dat hij het moet doen en hij gaat. Als hij er is denkt hij veel aan thuis en ziet beelden voor zich van de jaren met Sara en de kinderen en ook van carnavalsavonden waar hij als jongen is geweest en van zijn leven op het schip. Hij beseft dat hij in de relatie met Sara veel geeft en weinig neemt. Komt dat omdat hij zich schuldig voelt over de afwijzing toen hij elf was? Of heeft hij het nodig om nodig te zijn?

In de loop van de nacht komt hij met een als zonnebloem geklede vrouw in een hotelkamer terecht. Zij zegt: 'Als je iemand mist ben je nooit alleen.' Hij valt in slaap en als hij wakker wordt is de Zonnebloem weg. Hij  gaat terug naar de Vastelaovond. Als het café sluit loopt hij over de bevroren rivier naar zijn logeeradres, waar zijn oom die hij veel eerder uit het oog had verloren al ligt te slapen. De vrouw die er woont komt uit bed om Ralf open te doen, maakt een warm bad voor hem klaar en helpt hem met uitkleden. In het bad belt hij Sara op en zegt dat hij haar mist.

Als lezer weet je het niet: vindt Ralf het wel genoeg zo, die vijf jaar geven zonder nemen? Of beseft hij dat hij hoe dan ook bij Sara en de kinderen hoort? Het boek geeft daar geen antwoord op, ik kon het er in elk geval niet uithalen. Misschien suggereert de schrijver dat je je kunt afvragen in hoeverre je eigen situatie op die van Ralf lijkt en wat je zelf zou doen in zijn geval. Dat zouden echte Vastelaovondvragen kunnen zijn.

Zoals ik al schreef heb ik het boek twee keer gelezen. Na de eerste keer wist ik nog niet goed wat ik ervan vond. Ik vond het wel een goed geschreven en bijzonder boek, maar ik had ook mijn twijfels over al die associaties. Kan iemand zóveel gedachten over het verleden krijgen door wat hij in het heden meemaakt? Dat leek me onwaarschijnlijk en het stoorde me een beetje. Bij de tweede lezing heb ik me er min of meer aan overgegeven. Vooral omdat ik het zo knap gedaan vind. Je komt veel over Ralf te weten en dat gaat allemaal aan de hand van gedachten die hij krijgt op Vastelaovond en al die gedachten worden ergens aan vastgeknoopt. Ik besefte pas bij de tweede lezing (of dacht het in elk geval zo te begrijpen) dat het een literair middel is en dat dat middel heel goed wordt toegepast.

Of het echt kán, zoveel gedachten krijgen bij waterspetters, een handdoek, een jurk en tientallen andere dingen, die vraag moet ik geloof ik maar vergeten, net zoals de vraag of je wel zoveel kunt drinken zonder bewusteloos te raken. Een roman beschrijft een literaire werkelijkheid en niet dé werkelijkheid. Het gaat erom of de werkelijkheid van het boek je overtuigt. Ik heb nog steeds wat twijfel, maar heb me toch voor het grootste deel gewonnen gegeven. Misschien zou een derde lezing me nog meer overtuigen, maar daar zal het voorlopig wel niet van komen.

maandag 5 november 2012

Wat ik las 67

Toen ik ongeveer een half jaar geleden Naar de overkant van de nacht van Jan van Mersbergen gelezen had besefte ik dat ik het om er iets over te kunnen opschrijven nog een keer zou moeten lezen. In de meeste gevallen zou ik het er dan bij laten zitten, maar dit boek heb ik inderdaad herlezen. En ik heb er geen spijt van want het was het zeker waard.

Het verhaal speelt tijdens Vastelaovond in Venlo. Het gaat onder andere over wat Vastelaovond betekent en hoe je het viert of hoe je je er doorheen slaat, ik weet niet hoe ik het het beste kan noemen. Eigenlijk is het allebei geloof ik. Voor mij was het allemaal nieuw, ik ben nog nooit naar het Carnaval geweest en van Vastelaovond had ik zelfs nog nooit gehoord. Dat je Vastelaovond geen Carnaval moet noemen heb ik inmiddels begrepen. Naar het (eigenlijk: de) Carnaval kun je als Hollander-van-boven-de-rivieren nog wel gaan en er gekleed in een boerenkiel meedrinken en -dansen, maar voor Vastelaovond is meer nodig. Om daar als niet-Venloër écht aan mee te kunnen doen moet je heel wat leren. Al waren het alleen maar de Limburgse liedjes, waaruit in het boek vaak geciteerd wordt. Goed kunnen drinken is ook meegenomen, al is er in het boek ook wel sprake van cola. Maar de hoofdpersoon drinkt bier, Flügel, Jägermeister en jenever. En dat in hoeveelheden die ik bijna niet serieus kan nemen, maar misschien klopt het toch. Hij houdt het aantal bekertjes bier met behulp van een scheurkalender bij tot tweeënzeventig, daarna telt hij ze niet meer. De andere drankjes, uit glaasjes, flesjes, reageerbuisjes en een zakflacon worden wel genoemd maar niet geteld. Bij elkaar haalt hij zeker de honderd, een hoeveelheid waarvan je volgens mij in coma zou moeten raken, maar misschien vergis ik me. In het boek is het in elk geval zó overtuigend beschreven dat ik het accepteerde. Het tijdsbestek is me ontgaan, was het een dag en een nacht of langer? In elk geval was het een aaneengesloten periode zonder slaap.

Naast de liedjes en het kunnen drinken heb je een costuum nodig, ofwel een pekske zoals het daar genoemd wordt. In het boek komen heel wat prachtige pekskes voorbij, een pater, een zonnebloem, een ijsbeer, Spaanse danseressen, Mexicanen, kerstbomen, een goudvis, en nog veel meer. De naam van het pekske is in het boek tevens de naam van degene die het draagt. De hoofdpersoon leren we wel met zijn echte naam kennen: Ralf. Hij draagt een veermanspak, met een pet en een tas met kaartjes voor een overtocht.

Tot zover de 'uiterlijke voorwaarden'. Maar het belangrijkste om aan Vastelaovond mee te kunnen doen is een kwestie van mentaliteit. Ik weet niet of ik het helemaal goed begrepen heb, maar wat ik uit het boek opmaakte is dat je op Vastelaovond weliswaar verkleed bent, maar in feite meer jezelf dan ooit. De eerste regels van het boek luiden:

Tijdens Vastelaovond ben je niet verkleed als iemand anders, tijdens Vastelaovond ben je eindelijk jezelf.
   Dat zei zojuist een man tegen me, een man die ik niet ken en om wiens schouders nu mijn arm ligt. Een man met een grijze pruik en een lange zwarte patersjas, met zo'n eindeloze rij kleine zwarte knoopjes. Ik hoop dat mijn arm daar nog even mag blijven liggen.

En daar wordt de betekenis van Vastelaovond eigenlijk al samengevat. (Maar dat zag ik pas toen ik het boek voor de tweede keer gelezen had.) Elementen ervan zijn dat een volslagen vreemde iets formuleert wat precies op jou van toepassing is én dat je beseft dat die vreemde helemaal zo vreemd niet is, maar een mens zoals jij. Dat is wat ik meende op te maken uit het boek: dat je op Vastelaovond tot inzicht komt over zowel jezelf als over de ander. En dat je inziet dat elk mens weliswaar uniek is maar tegelijkertijd  je medemens. Dat je elkaar nooit zult begrijpen maar soms ineens ook wél. Zoiets.

Blogstukjes mogen niet te lang zijn is mij wel eens geleerd, dan haken de mensen af. Daarom laat ik het voor vandaag hierbij en vertel ik morgen verder over dit boek.

zondag 4 november 2012

Alleen lezen 2


















































Schilderijen: Edward Hopper (1882-1967), van boven naar onder: People in the Sun / The Barber Shop / Excursion into Philosphy

zaterdag 3 november 2012

Kerstboombemesting
















De eerste noemde ik al, de tweede rare tekst die me vele jaren is bijgebleven, eentje waar ik met kerst en af en toe ook tussendoor aan moet denken, volgt nu. Ik zag hem bij Bas van der Heijden in de G.J.Mulderstaat alhier, een winkel die inmiddels alweer een hele tijd een Turkse supermarkt is. Maar ooit was het nog 'Bas', zoals je dat zegt. Het liep tegen de kerst en er waren versieringen te koop. Boven de zilverkleurige slingers was een stuk karton bevestigd met daarop een handgeschreven tekst: gierlanders.

Ik zou niet weten wat ik er nog aan kon toevoegen, maar het lijkt me ook niet nodig.

(Toen ik op zoek ging naar een plaatje en 'gieren' intikte, kreeg ik vogels te zien. Pas toen realiseerde ik me dat niet iedereen zoals ik bij deze tekst meteen aan bemest land gedacht zal hebben. De foto vond ik vervolgens met de zoekterm 'mest injecteren'. En dat ik als stadsmens die term blijk te kennen, dat doet me dan ook wel weer genoegen.)

Foto hier gevonden.

vrijdag 2 november 2012

Ter stede


Vandaag ging ik met een van mijn kinderen winkelen. Sommige mensen noemen dat shoppen, maar dat zeg ik nooit. Wat ik meestal zeg is: 'ik ga naar de stad'. Ik heb dat altijd een beetje raar gevonden, dat je dat zo kunt zeggen, want ik woon toch in de stad? Logischer zou me lijken: 'ik ga naar het centrum'. Maar dat zegt niemand. Vroeger zei men ook wel 'we gaan stadten', maar dat is volgens mij inmiddels erg ouderwets.

Toen ik kind was woonde ik enkele jaren in Axel. Daar zeiden de mensen als ze gingen winkelen in de enige winkelstraat die het dorp (mét stadsrechten) toen had, de Noordstraat: 'we gaan naar Axel'. Dat is in feite natuurlijk hetzelfde als 'naar de stad gaan', maar ik heb het altijd toch een graadje vreemder gevonden. Zou het Zeeuws zijn, of alleen maar Axels?

Op de foto is de Rotterdamse zogeheten Beurstraverse te zien, die door iedereen 'de Koopgoot' wordt genoemd.

Foto hier gevonden. 

donderdag 1 november 2012

Wat ik las 66

Ik heb wel eens een tijdje rondgelopen met het idee dat ik een boek per dag zou willen lezen. Dat kwam omdat Maarten 't Hart beweerde dat te doen. Mij is het nooit gelukt, of in elk geval maar hoogst zelden. (En aan de bewering van Maarten 't Hart twijfel ik ook.) Als ik het klaarspeel een boek per week te lezen ben ik inmiddels al dik tevreden. Maar vandaag lukte het in een kwartier. Ik (her)las Hopelijk gaat het straks bij God beter, een bundeltje van vier brieven (drie uit 1957 en een uit 1958) die J.J. Voskuil schreef aan Henk Romijn Meijer en diens vrouw Elizabeth, toen die enige tijd in Australië woonden. Een elegant vormgegeven boekje waar er maar honderd van gedrukt zijn en dat ik in weerwil van mijn zuinige aard heb gekocht voor best veel geld, maar dat ik niet kon weerstaan toen ik ervan hoorde.

Dát ik het niet kon weerstaan is omdat ik veel hou van het werk van Voskuil, in het bijzonder van Het Bureau. En ook wel omdat er maar zo weinig exemplaren van dit boekje gedrukt zijn, dat maakte me ineens hebzuchtig moet ik zeggen. (Toen ik daarnet, op zoek naar een plaatje van de omslag, op de site van de uitgever zag dat het boekje inmiddels is uitverkocht, deed dat me dan ook wel een beetje plezier.)

Ik hou van Voskuil en ik hou ook van brievenboeken. Van Reve bijvoorbeeld vind ik zijn brieven mooier dan de meeste van zijn romans. Nu zijn de brieven van Reve denk ik altijd wel enigszins of misschien zelfs helemaal met het oog op latere publicatie geschreven en dat was bij Voskuil niet het geval. Van de brieven die hij aan Romijn Meijer schreef zijn slechts deze vier bewaard gebleven (plus twee van zijn vrouw Lousje, maar die staan niet in het boekje). Ook al zijn het er maar vier, ze geven toch een aardige indruk van zijn manier van brieven schrijven.

Wat mij verraste is dat Voskuil in zijn brieven probeert 'leuk' te zijn. In zijn romans vind ik dat nergens terug en daar ben ik blij om. Ik hou niet zo van schrijvers die leuk proberen te zijn, ik moet dan altijd denken aan de Adrian Mole-serie van Sue Townsend en aan Red ons, Maria Montanelli van Herman Koch. Ik kan daar op de een of andere manier niet zo goed tegen. Ik heb niks tegen ironie, integendeel, maar hoe implicieter het is hoe meer ik het waardeer. Geloof ik.

Voskuil schrijft heel goed en vertelt beeldend over wat hij meemaakt, bijvoorbeeld hoe hij en zijn vrouw in de Jordaan, waar ze wonen, worden nageroepen, maar hij voegt er ironische terzijdes aan toe die ik een beetje irritant vind. Uit zijn brieven spreekt, vind ik, ook nauwelijks belangstelling voor degene aan wie hij schrijft. Waarschijnlijk heeft hij dat aan Lousje overgelaten, die daar zoals Voskuil-lezers weten veel beter in is.

Wat jammer is, is dat je maar een kant van de correspondentie ziet. Want misschien is die toon er een die speciaal tussen Romijn Meijer en Voskuil gebruikt werd. Ik schrijf zelf ook wel eens brieven en ik merk dat hoe ik ze schrijf beïnvloed wordt door degene aan wíe ik ze schrijf. In een wat langduriger correspondentie ontstaat altijd een eigen toon, althans zo ervaar ik het. Ik krijg uit de manier waarop deze vier brieven geschreven zijn de indruk dat Voskuil en Romijn Meijer elkaar weliswaar aardig vonden – want waarom zou je anders gaan corresponderen – maar dat Voskuil toch enige afstand houdt en zich niet echt met Meijer verwant voelt. Maar daar kan ik me natuurlijk hevig in vergissen.

De toon van deze brieven heeft Voskuil blijkbaar niet geschikt geacht voor zijn romans.  En daar ben ik blij om. Wat niet wegneemt dat ik het leuk vond het boekje te lezen.

Voor wie meer wil weten: de Voskuilliefhebber én -kenner en tevens schrijver van Foxxblok, blogde ook over het boekje en vermeldt daarbij interessante feiten.

De titel komt uit deze regel:
Ik begin eindelijk te geloven dat ik op deze aarde niets werkelijk plezierig zal vinden, hopelijk gaat het straks bij God beter.