
Ik wil proberen uit te leggen waarom ik
Weg van Minke Douwesz minder goed vind dan
Het Bureau van J.J. Voskuil. Ik loop er al een tijdje over na te denken en zit ook al enkele uren aan dit stukje te prutsen (en het is helaas niet zo dat de stukjes waar je het langst mee tobt ook de beste worden), maar het is iets waar ik maar moeilijk 'de vinger op kan leggen'. Toch weet ik heel zeker dat het zo is (d.w.z. voor mij), maar hoe komt dat dan?
Dat ik
Weg met
Het Bureau vergelijk komt omdat verschillende recensenten dat doen. Uit mezelf zou ik er misschien niet opgekomen zijn, maar er zit beslist wat in. Beide auteurs beschrijven gedetailleerd wat hun hoofdpersonen dagelijks doen. In enkele recensies wordt dit 'hyperrealisme' genoemd. De recensies die ik over
Weg gelezen heb zijn, op een na, allemaal erg lovend. Míjn mening wordt goed verwoord in die ene die wat minder lovend was, van Daniëlle Serdijn in
De Volkskrant (niet on-line te vinden, eventueel te lezen via de Krantenbank).
Weg heeft me met zijn 575 pagina's vele uren aangenaam bezig gehouden en het boek was ook voor mij, zoals verschillende recensenten het noemden, verslavend, net zoals ik
Het Bureau verslavend vond. Maar verslavend en goed zijn twee dingen die weliswaar soms kunnen samenvallen zoals dat het geval was bij
Het Bureau, maar dat niet altijd doen.
Weg gaat over het einde van de relatie van twee vrouwen: Edith en Norma. Zij hebben zeven jaar een relatie en wonen daarvan drie jaar samen op een boerderijtje in Drenthe(?), samen met een teckel, twee ezels en twee poezen. Toen ze nog niet samenwoonden gingen ze in de weekenden wandelen en hadden ze het fijn, maar nu, in het idyllische boerderijtje, gaat het mis. Ze eten en slapen nog samen, maar leiden verder ieder een heel ander leven. Norma drinkt teveel en kijkt elke avond tv en doet af en toe mee aan acties van de milieubeweging. Edith werkt aan haar proefschrift, leest en luistert naar muziek in haar werkkamer.
Edith is als gynaecoloog aan een ziekenhuis verbonden en schrijft een proefschrift over anorexia. Norma was lerares biologie maar is overspannen geraakt en gestopt met werken en zorgt nu voor het huishouden en de dieren. Zij verwijt Edith dat ze teveel tijd in haar proefschrift steekt en dat ze nooit meer samen iets leuks doen. Edith beseft dat haar liefde voor Norma voorbij is en wil de relatie beëindigen. Norma verzet zich hiertegen. Het huis is eigendom van Edith en zij wil dat Norma vertrekt, maar Norma laat zich niet wegsturen. Uiteindelijk lukt het Edith met behulp van een advocaat om Norma te laten verhuizen. Het boek is geschreven vanuit het gezichtspunt van Edith en je identificeert je als lezer dus vooral met haar. Toch werd ze mij daardoor niet sympathiek.
Als Edith zich realiseert dat ze van Norma af wil lijkt ze heel redelijk: het huis is van haar, dus Norma moet verhuizen. Norma reageert niet zo redelijk: ze breekt de gezamenlijke cd's doormidden, maakt twee afdelingen in de keukenkastjes, verschanst zich in de slaapkamer, draait keiharde muziek, schreeuwt, huilt, wil als Edith een weekend weggaat niet voor de hond zorgen (wat dramatische gevolgen heeft), dreigt met zelfmoord en confronteert Edith met haar ooit gedane belofte om te trouwen. Edith blijft vrnl. kalm en gaat haar eigen gang, leest
Oorlog en vrede, gaat uit eten met de bibliothecaresse van het ziekenhuis op wie ze erg gesteld is en begint met haar een soort brievenroman, ontdekt Rachmaninov, meldt zich weer aan bij haar oude roeiclub (waar ze Norma destijds heeft leren kennen), koopt een Saab, viert haar verjaardag in een huisje op Schiermonnikoog met de huisgenoten uit haar studententijd. Zij lijkt de beheersing en de beschaving zelve. Toch had ik stiekem wel begrip voor de zich niet beheersende Norma en kon ik me haar wanhoop en haar uitbarstingen indenken, al lijkt het eigenlijk niet de bedoeling van het boek te zijn dat je zo over Norma gaat denken.
Alledaagse handelingen als tandenpoetsen, tafeldekken, eten koken, de dieren verzorgen, de krant uit de brievenbus halen, thee zetten, boodschappen doen, gebeurtenissen op het werk, enz. enz. vormen een belangrijk onderdeel van het boek en zorgen volgens mij voor het verslavende effect. Je zit met je neus op het leven van Edith en het lijkt bijna of je zelf dat leven leeft. Ik vind dat erg knap gedaan, omdat het 575 pagina's lang niet gaat vervelen, al komt het daar wel eens even in de buurt.
In
Het Bureau overkwam het me veel minder dat ik het gevoel had de hoofdpersoon echt op de huid te zitten, ook al worden daarin eveneens veel 'triviale' handelingen beschreven zoals het elke werkdag inschuiven van het naambordje, het open (en weer dicht) doen van het raam, het inschenken van de karnemelk, het aanhechten van het rondzendformulier enz. enz. Misschien trad hier dat me vereenzelvigen met de hoofdpersoon minder op omdat Maarten Koning een man is en ik niet. Dat zou kunnen. Maar ik denk toch dat het iets anders is, en dat dát het ook is wat ertoe leidde dat
Het Bureau voor mij een belangrijk boek werd en
Weg 'slechts' een onderhoudend boek (waarbij ik meteen wil zeggen dat ik onderhoudend zijn beslist waardeer in een boek).
Bij al die alledaagse handelingen in
Weg dacht ik slechts aan die handelingen op zich. Ja, om thee te zetten moet je eerst de ketel vullen en die dan op het fornuis zetten en als je een hond hebt moet je die elke dag een paar keer uitlaten. Kleren moet je zo nu en dan wassen en daarna te drogen hangen, om te kunnen eten moet je boodschappen doen. Enz. Zo is het leven nu eenmaal.
Het verschil met Voskuil is voor mij, denk ik, dat in de handelingen die zijn hoofdpersoon Maarten Koning dagelijks verricht iets van tragiek te proeven is. De tragiek van het leven dat nu eenmaal z'n alledaagse eisen stelt, maar waarvan je ooit hoopte dat het je iets bijzonders zou brengen, iets dat dat alledaagse zou overstijgen.
Edith lijkt dik tevreden als Norma uiteindelijk, na een paar maanden, eigen woonruimte heeft gevonden en het veld ruimt. Eindelijk het huis voor zichzelf, lezen en muziek luisteren in de woonkamer, geen ruzies meer. Werken, vriendinnen om mee te praten, de roeiclub, een glaasje wodka.
Bij Voskuil is er ook het werk, zijn er ook glaasjes (in zijn geval jenever), vrienden waarmee gepraat wordt, de wandelingen. Maar bij hem heeft dat allemaal een weliswaar niet zo opvallende, maar toch altijd aanwezige ondertoon van droefheid, van onvermogen, van je realiseren dat vriendschap en solidariteit niet bestaan en dat het streven naar een leven zoals je het zou willen leiden altijd gedoemd is te mislukken. Bij Voskuil knaagt er iets, bij Douwesz niet. Voskuil overstijgt het particuliere, Douwesz blijft daar voor mijn gevoel in steken. Douwesz schrijft heel knap op wat je al wist, Voskuil laat je iets ervaren waarvan je je nog niet op díe manier bewust was. Douwesz kijkt naar het bekende op een bekende manier, Voskuil kijkt naar het bekende op een nieuwe manier. Zoiets.
Ik betwijfel of het zo een beetje duidelijk is, maar beter zal het niet worden. En je kunt tenslotte ook niet de hele dag aan zo'n stukje schrijven. Er moet thee worden gezet, eten gekookt, er moeten boodschappen worden gedaan, enz. enz.