
't Is nooit goed of het deugt niet. Beweer ik pas nog dat ik graag dagboeken en brievenboeken lees omdat ik nieuwsgierig ben naar 'hoe de mensen leven', en dan lees ik een boek dat op een dagboek lijkt en waar ook brieffragmenten in staan en dat helemaal gaat over hoe mensen leven en kom ik er maar met moeite doorheen.
Het boek is
Geen sterveling weet van Gerard Koolschijn en kwam in de familie doordat Maarten 't Hart het
erg goed vond en wij daar hier wel gevoelig voor zijn. Maar zoals dat met M'tH's eigen boeken ook wel eens gaat, deze aanrader stelde me teleur. Het boek gaat voor een klein deel over de zeer 'zware' en bevindelijke hoek van het protestantisme. Dat gedeelte beviel en boeide me. Verder gaat het vooral over het leven van Gerard Koolschijn en dat boeide me aanzienlijk minder.
Als kinderen van ouders die volgeling waren van de charismatische dominee Raave, zoals hij in het boek genoemd wordt (in werkelijkheid heette hij Paauwe), hebben Gerard, zijn zusje en zijn twee broers bepaald geen onbezorgde jeugd gehad. Het pak slaag dat je kreeg als je op zaterdagavond na twaalven thuis kwam en daardoor de Dag des Heeren ontheiligde, was nog relatief onschuldig.
Altijd mee moeten naar kerkdiensten waar de nadruk wordt gelegd op je zondigheid en het niet-wedergeboren zijn, altijd met vakantie naar Bennekom omdat dominee Raave daar voorging, na de dood van de dominee thuis altijd mee moeten doen aan huisdiensten waar je naar een op de band opgenomen preek van Raave moet luisteren, ga er maar aanstaan en blijf er maar eens opgewekt en evenwichtig onder. Bijna aan het eind van het boek zegt Gerard tegen zijn vader:
Vanaf ons eerste levensjaar heb jij erin gepompt dat het doel van het leven wanhoop moet zijn. Ik kan niet, ik wil niet, ik weet niet, ik heb niet, ik deug niet.Dat zijn vader naast zijn religieuze leven er ook nog een ander, werelds, leven op na hield, maakte het allemaal nog verwarrender en moeilijker: hij was advocaat, reed in een mooie auto en had vriendinnen, waarover hij niet al te geheimzinnig deed. De moeder schipperde tussen man en kinderen, koesterde een grote verering voor dominee Raave en werd verliefd op de buurman.
Tot zover boeide het me wel. Toen kwam Astrid. Die woonde in huis bij de buren en Gerard kreeg verkering met haar en al snel denk je dan als lezer: stop ermee! Ze gaan samen op vakantie naar het door Gerard zeer geliefde Griekenland, maar het bevalt Astrid helemaal niet en ze klaagt en zeurt de hele reis. Op volgende reizen gaat het weer zo en eigenlijk hebben ze het nooit leuk samen. Maar toch gaan ze trouwen. Zoals te voorzien was brengt het huwelijk hun niks dan ruzie en narigheid. Die ruzies zijn wel mooi weergegeven, maar, in tegenstelling tot de ruzies tussen Maarten en Nicolien in
Het Bureau, interesseerden ze me niet. Ik moest even denken aan
Huwelijksleven van David Vogel, waarin ook zo'n dramatisch huwelijk beschreven wordt, maar dat verhaal sleepte me mee en greep me aan en ik koos partij, terwijl het huwelijk van Gerard en Astrid me vooral verveelde. Het enige wat ik dacht was: hou er toch mee op, ga weg daar! Uiteindelijk gaat Gerard inderdaad weg. Hij sluit een soort deal met Astrid: zij mag haar zo hevig gewenste kind en dan mag hij zijn vrijheid. Als er twee kinderen zijn vertrekt Gerard, naar Griekenland. Daar verblijft hij een jaar (ofzo) op een klein eilandje en trekt daarna rond en woont dan weer een tijd in een huis vlakbij een dorpje. Van dat wonen en rondtrekken doet hij uitgebreid verslag in het boek en ook al is het natuurlijk 'op zich' best interessant dat iemand zo lang alleen kan zijn en hoe hij dat aanpakt, toch las ik het zonder enig enthousiasme. Waar dat aan ligt weet ik niet, het zou de stijl kunnen zijn. Misschien ook dat er nergens te glimlachen viel. Of voor mijn part te huilen. Het enig wat ik deed was af en toe zuchten en kijken hoe dik het stuk was dat ik nog 'moest'.
Inmiddels kon ik mezelf natuurlijk de vraag stellen: waarom lees je eigenlijk verder? Dat wist ik eigenlijk niet, een beetje uit een soort plichtsbesef, verder misschien ook omdat ik niks anders te lezen had liggen.
Na een jaar, of misschien waren het er twee, ik heb het er niet uit kunnen opmaken, gaat Gerard terug naar Nederland. Hij gaat bij vrouw en kinderen op zolder slapen. Er komt nog een kind, misschien ook wel twee, dat ben ik alweer vergeten. Hij werkt verder aan zijn vertalingen (hij vertaalde al vanaf zijn middelbare schooltijd veel uit het Grieks, o.a. Plato), wordt leraar en later rector van een gymnasium, een functie die hij ook weer opgeeft. Hij doet mee aan schaatswedstrijden, rijdt een Elfstedentocht (of misschien wel twee, ook dat is niet blijven hangen) en gaat wielrennen.
In de tijd dat hij rector is ontmoet hij op school een vrouw van wie hij gaat houden, hij gaat scheiden, trouwt met haar, ze krijgen een dochtertje. Zijn ouders worden hulpbehoevend en gaan dood. Hij spreekt op hun begrafenissen.
De citaten uit preken van dominee Raave/Paauwe vond ik mooi en geheimzinnig en het zou me niet verbazen als M'tH vooral hierdoor het boek zo goed vond. Een voorbeeld uit de preek bij het huwelijk van Gerards ouders:
Hij sprak de jonggehuwden toe. 'U hebt, mijn jonge vrienden, het onschatbare voorrecht dat u door Gods voorzienigheid in aanraking bent gekomen met de Waarheid. U kunt de Waarheid nooit genoeg eer bewijzen. Leeft, niet uit uzelf. leeft, niet uit de wereld. Leeft uit God. In uzelf is niets dan machteloosheid, schuld, verwerpelijkheid. (...)
Niet de genegenheid, zoals de wereld voorgeeft, is de grondslag van het huwelijk, maar de wil van God! Nu kan het voorkomen dat u elkander in sommige dingen niet verstaat. Zult u het dan met elkander uitmaken? Neen, dat zult u n iet doen. U zult zo spoedig mogelijk de eenzaamheid zoeken en het geschil voorleggen aan God. U zult wonderen beleven, wonderen!'Nog een citaat, uit een hoofdstuk waarin Gerard vertelt hoe hij als kind de kerkdienst beleefde:
Raaves openingsgebed klonk als een serie toverspreuken. Als ik ze voor me uit prevel word ik in een vertrouwde wieg van woorden heen en weer geschud. 'Doet ons, algenoegzaam en aanbiddelijk Opperwezen, eeuwig, enig en drieënig God, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn, tot u naderen met eerbied en ontzag. Gij hebt ons bewaard, gezegend en beweldadigd. Door Uw grote goedheid zijn wij aan de morgen van deze dag weer geschaard om Uw Goddelijk getuigenis. Doet ons dit opmerken, erkennen en waarderen, tot eer van U en tot heil van onszelf.
Heere, gedenkt ons in de Zoon Uwer liefde. In onszelf aangemerkt, zijn wij gans en al verwerpelijk. Alwat voortkomt uit ons hart is vervat in het woord: "Wijk van mij, want aan de kennis Uwer wereld heb ik geen lust." Treed niet met ons in het gericht. Bereid Uw woord in onze harten een plaats. Doet ons U aankleven en volgen door het bezaaide en het onbezaaide. En laat ons met de psalmdichter zeggen: "U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren." (...)'Dit kwam ik daarnet, al bladerend ook nog tegen, in een gedeelte over Koolschijns Plato-vertalingen:
Maar ik raakte in de ban van Plato's grootse, maar idiote poging te bewijzen dat ons leven geen loterij hoeft te zijn, geen grillige amateuristische bedoening, maar als een vak kan worden beheerst. En ik dacht: als Koolschijn selectiever was geweest in wat hij er allemaal in opnam, dan had dit best eens een heel goed boek kunnen worden. Nu zitten de mooie en boeiende stukken veel te veel verstopt tussen alles wat er (voor mij) niet toe doet.