WELKOM OP MIJN WEBLOG

Dit blog is in de loop der jaren veranderd. Ooit ging het vooral over de bibliotheek, nu gaat het meer over lezen en taal. (Wie denkt: de bibliotheek gaat toch óók over lezen en taal, ziet dat anders dan ik.) Ooit werd het elke dag bijgehouden, nu minder regelmatig. Wat hetzelfde gebleven is: opmerkingen zijn van harte welkom.

woensdag 31 oktober 2012

Wat ik las 65

Via het Interbibliothecair Leenverkeer kon ik een exemplaar van De muziek van het toeval van Paul Auster lenen. Ik las het en vraag me nu af: wat kan ik erover zeggen? Ik voel me weer net zo onzeker als bij bijna alle  andere boeken van Auster die ik las. Wat wil Auster met dit boek  duidelijk maken? Wíl hij er wel iets mee duidelijk maken?

Toen ik de titel De muziek van het toeval zag dacht ik meteen: dat moet ik lezen! Ik had na een aantal boeken van Auster het gevoel gekregen dat toeval een belangrijk thema is in zijn werk. Dus dit leek mij het boek dat dat idee zou kunnen bevestigen. Ik keek niet waar het over ging en dacht dat het een soort essay zou zijn. Maar dat bleek niet zo te zijn, het is een roman. Op de eerste pagina staat dit:

Het kwam allemaal neer op een kwestie van aaneenschakeling, de loop der gebeurtenissen. Als het de advocaat geen zes maanden had gekost om hem op te sporen, zou hij nooit onderweg zijn geweest op de dag dat hij Jack Pozzi ontmoette en zodoende zouden geen van de dingen die voortvloeiden uit deze ontmoeting ooit zijn gebeurd.

Maar die dingen gebeuren wel en worden in het boek verteld. Jim Nashe heeft een flinke erfenis gekregen. Zijn vrouw is kort daarvoor bij hem weggegaan en hij heeft hun dochtertje van twee toen ondergebracht bij zijn zus. Hij geeft zijn baan als brandweerman op, koopt een Saab en begint aan een zwerftocht door Amerika. Als zijn geld geslonken is tot ruim 10.000 dollar beseft hij dat het einde van zijn zwervende bestaan nadert. Dan ontmoet hij Jack Pozzi. Pozzi loopt langs de kant van de weg en ziet eruit of hij in elkaar geslagen is, wat inderdaad zo is. Pozzi verdient zijn geld met pokeren en na een roofoverval tijdens een pokerpartij is hij slaags geraakt met andere pokeraars die hem als de oorzaak van de overval zagen.

Nashe ontfermt zich over Pozzi, neemt hem mee naar een hotel en koopt kleren voor hem. Pozzi vertelt dat hij een afspraak heeft voor een pokerwedstrijd die hij zeker verwacht te winnen, bij twee miljonairs, maar dat hij nu geen geld heeft om daarvoor in te zetten. Nashe besluit hem 10.000 dollar te geven, de winst zullen ze delen. Ze gaan naar de twee miljonairs. De mannen, voorheen accountant en optometrist, pokerden toen ze nog werkten elke vrijdagmiddag samen. Ze zijn zo rijk geworden door een winnend lot in de loterij. Ze kochten elke week samen een lot. De een is weduwnaar, de ander is door zijn vrouw verlaten en nu wonen ze samen op een groot landgoed.

De pokerpartij pakt anders uit dan Pozzi verwacht had en Nashe is al zijn geld kwijt. Nashe heeft ook zijn laatste geld nog ingezet, plus zijn auto, maar ook dat raken ze kwijt. De miljonairs, Flower en Stone, zeggen dat Nashe en Pozzi hun schuld kunnen terugverdienen door voor hen te werken. Ze hebben een grote hoeveelheid stenen, die ooit deel uitmaakten van een kasteel, laten verschepen uit Ierland en willen er een muur van laten bouwen op een open gedeelte van hun terrein, dat verder uit bos bestaat. Nashe en Pozzi kunnen een begin maken met die muur en zo hun schuld afbetalen.

Nashe en Pozzi tekenen een contract en krijgen een ruime caravan tot hun beschikking om in te wonen. Voor kleding, eten, drank en wat ze nog meer wensen wordt gezorgd. Een opzichter, Calvin Murks, geeft aanwijzingen en houdt hen in de gaten. Na vijftig dagen werken zullen ze hun speelschuld hebben afbetaald. Ze gaan aan het werk en ontwikkelen een soort dagelijkse routine. De muur vordert gestaag. Het is zwaar werk maar Nashe krijgt er een zeker plezier in. Pozzi is soms agressief en bedreigt Murks, die vervolgens gewapend met een pistool op het werk verschijnt. Nashe en Pozzi hebben al snel ontdekt dat het hele terrein door hekken omgeven is. Zij zijn dus in feite gevangenen.

Als de vijftig dagen voorbij zijn wil Pozzi een feestje geven en daar ook een vrouw bij uitnodigen. Dat wordt door Murks geregeld en Pozzi en het hoertje hebben het leuk samen. Nashe verzorgt een overvloedige maaltijd. Later blijkt dat ze weliswaar de pokerschuld hebben afgelost, maar dat er nieuwe schuld is ontstaan door het eten dat hun geleverd is en door de tijdschriften en het slotfeestje. Dat werd allemaal niet door het contract gedekt. Dus moeten ze nog langer doorwerken voor ze wegkunnen. Nashe zegt dat hij het verder wel alleen voor zijn rekening zal nemen en dat Pozzi kan ontsnappen als ze een gat onder het hek graven. Dat doen ze en Pozzi gaat ervandoor, maar ligt de volgende dag zwaar gewond en bewusteloos voor de caravan. Murks en zijn schoonzoon brengen hem naar het ziekenhuis, maar Nashe verdenkt hen ervan dat zij Pozzi hebben aangevallen. Nashe komt er niet achter of Pozzi het overleeft. Murks beweert van wel, maar Nashe vertrouwt hem niet.

Uiteindelijk heeft Nashe alle schuld afbetaald en is vrij. Hij zal nog wat langer blijven werken om geld voor zichzelf te verdienen, maar hij gaat eerst met Murks en diens schoonzoon een avondje drinken in een nabijgelegen dorp. Eigenlijk wil hij dat niet, maar hij geeft uiteindelijk toe. Op de terugweg bestuurt Nashe de auto (zijn voormalige Saab die Flower en Stone aan hun opzichter hebben gegeven) en rijdt veel te hard. Er komt een tegenligger aan en hij kan niet meer remmen. Hoe het afloopt wordt niet vermeld.

Dat was het verhaal, maar wat was de betekenis? Ik dacht al lezend even dat het werken aan de muur en het gevangen zijn misschien een metafoor voor het leven zijn. Omdat dat vaak ook stug doorploeteren vereist en geen ontsnappingsmogelijkheid biedt. Maar of Auster het zo bedoelt? Daar gaat het natuurlijk ook niet om, het gaat erom wat het boek met de lezer doet. Met mij als lezer deed het eigenlijk niet zoveel. Het is zoals alles van Auster goed geschreven en ik las het geboeid in een paar dagen uit, maar het laat me wat onbevredigd achter.

Dat alles of in elk geval veel van wat je meemaakt toeval is, daar was ik al van overtuigd, daar voegt dit boek niets aan toe. Dat het wonderlijk kan lopen in het leven, ook dat was me bekend. Maar ik blijf denken dat er meer achter zit en dat ik Auster gewoon niet begrijp. Dat voelt een beetje onprettig, maar het weerhoudt me er niet van een volgend boek van hem aan te vragen bij de bibliotheek.

dinsdag 30 oktober 2012

De w van woef























Van alle leuke teksten die ik in winkels en op de markt ('grennies'), gezien heb zijn er twee waar ik nog af en toe aan denk. Ze zitten allebei al tientallen jaren in m'n hoofd. Een van de twee komt van de slager die vroeger hier op het plein om de hoek was. Waar de tekst precies op geschilderd was weet ik niet meer, ik geloof dat het een bord was dat buiten stond. Er stond: Voor U huisdier. Eronder kon je misschien zien wat het hart en de pens enzo kostten, ook dat weet ik niet meer, maar de herinnering aan de tekst laat me nog af en toe glimlachen.

In gedachten zie ik de honden van Rotterdam-West, waarvan er in die tijd nog heel wat waren (tegenwoordig zijn het er minder), tijdens het uitlaten even stilstaan voor de tot hen gerichte woorden en bedenken wat ze willen eten. Is er een aanbieding? Iets bijzonders? Hoe maak ik het mijn baas duidelijk?

Een letter meer en er was niks te glimlachen geweest.

De andere tekst, één woord slechts, bewaar ik voor een volgend stukje. Wie wat bewaart die heeft wat nietwaar.

Foto hier gevonden.

maandag 29 oktober 2012

Meligheid kent geen tijd























Ik schreef onlangs over oud-collega F. dat hij van taalgrapjes hield. Dat wist ik omdat hij een tijdje op dezelfde afdeling heeft gewerkt als ik. Hij ruimde daar op. F. zette de boeken in de kast en ik haalde ze er weer uit. En daarna zette F. ze er weer in. Een soort perpetuum mobile. Ik moet ineens aan de (Rotterdamse?) uitdrukking 'we zijn hier niet van de werkverschaffing!' denken. Daar lijkt het wel een beetje op, maar zo was het toch niet, gelukkig. Want nadat ik ze eruit gehaald had werden die boeken eerst door mensen in zorginstellingen gelezen en pas daarna zette F. ze weer terug en kon ik ze voor een nieuwe collectie gebruiken.

Als F. boeken aan het opruimen was had hij er plezier in om af en toe titels of auteursnamen te verhaspelen. Toen hij met pensioen ging heb ik daarom een klein toespraakje gehouden waarin ik dat aanhaalde. Wij gaven collega's die op onze afdeling gewerkt hadden en weggingen een (voor de gelegenheid) afgeschreven groteletterboek mee dat een beetje toepasselijk was. Bijvoorbeeld toen Marijke vertrok, toen gaven we haar de Marijke-serie van Cissy van Marxveldt in grote letter mee. Het klinkt flauw en dat was het natuurlijk ook, maar het hoorde er zo bij.

Aan F. had ik, zo sprak ik hem toe, een boek van Annie Oosterbroek-Dutschun kunnen geven. Omdat hij haar altijd Annie Oosterbroek-Piepschuim noemde. Of eentje van L. Vroegop-Zandbergen, omdat hij die met Laatop-Grindheuvels aanduidde. Maar ik had gekozen voor een boek van Joh. G. Veenhof. Omdat ik daar de leukste herinnering aan had.

Op een keer was ik bezig een collectie te maken en F. liep elders tussen de kasten op te ruimen. Ik hoorde hem zeggen 'mensen die in een voud leven'. Ik vroeg: wat zeg je? En hij herhaalde het. Wat zég je nou toch? Mensen die in een voud leven. En toen snapte ik het eindelijk: Mensen die in eenvoud leven. Een titel van Veenhof.

Tussen een andere collega en mij is dit nog lang spreekwoordelijk gebleven. 'Ik wou dat ik in een voud leefde,' verzuchtte mijn collega soms. En ik begreep precies wat ze bedoelde.

Klinkt dit vreselijk melig? Ik vrees van wel. Maar F. kon ook leuk vertellen over reizen en boeken en concerten en hij tekende mooie cartoons er was een gedichtenbundel van hem gepubliceerd. Ik bedoel maar.

(Op de foto zie je een stukje van het magazijn waar  F. en ik werkten. Vroeger, toen alles nog leuk was. Dat is ook een boektitel trouwens.)

zondag 28 oktober 2012

Kijken niet lenen


















Vrijdag las ik de column van Arjen Fortuin in NRC-Boeken. Inmiddels zag ik op twitter al een paar keer verwijzingen van bibliothecarissen naar die column. Er stond niet bij wat men ervan vond. Jammer, want daar ben ik wel benieuwd naar.

Ik, als lezer en bibliotheekgebruiker, dacht in goed Rotterdams: zijn ze nou helemáál van de pot gepleurd?! Ik had wel eens foto's gezien van de bibliotheek waar Fortuin over schrijft, de nog niet zo lang geleden geopende 'Boekenberg' in Spijkenisse. En dan dacht ik: wat staan die boeken daar hoog, hoe zouden ze daar bij kunnen? Ik nam aan dat er een soort galerijtjes waren die je op de foto niet zag. Maar dat was een beetje naïef van me en gebaseerd op de verouderde gedachte dat in een bibliotheek boeken staan die je kunt lenen. Niks hoor, een deel van de boeken in de Boekenberg dient slechts ter decoratie. Het zijn afgeschreven boeken die je niet meer kunt lenen en waar je dus ook niet bij hoeft te kunnen. (Wie maakt ze schoon trouwens, want iedereen weet hoeveel stof boeken kunnen verzamelen. En wat kost dat dan, zo'n hoogwerker met iemand erop die stof afneemt? Hoeveel nieuwe boeken kun je daar voor kopen? Maar dit tussen haakjes.)

Fortuin noemt een paar titels die daar in de hoogte staan en dat zijn nou niet direct boeken waarvan je denkt: die leest niemand meer. Maar je kunt ernaar fluiten of ze uit een andere bibliotheek laten komen, als ze daar tenminste nog wél in de collectie zitten.

Gisteren was ik bij Bibliotheek Rotterdam. Een boek van Auster was voor me uit Den Haag gekomen. Dat kost me  €1,50. Niet onoverkomelijk, maar als het te vaak gebeurt toch vervelend. Het ging met het uitlenen ook nog mis, ik moest terug en ik was een beetje geïrriteerd en zei daarom iets als: Ja, dat kost me elke keer 1,50 omdat jullie alles weggooien. Waarop de bibliotheekmedewerker zei: We kunnen nu eenmaal niet alles bewaren. En ik: Dan moet u maar eens boven gaan kijken naar al die lege kasten, daar kan nog heel wat bij. En voegde daar vergoeilijkend aan toe: Maar daar kunt u niks aan doen natuurlijk.

En later had ik spijt dat ik zo onaardig was geweest, maar ik dacht ook: als iedereen z'n mond houdt zullen ze nooit horen wat de mensen ervan vinden, en toen had ik weer een beetje minder spijt. De kunst is natuurlijk om het vríendelijk te zeggen. In de Boekenberg kun je nu dus gaan meemaken dat je een onbereikbaar boek ziet dat je wel zou willen lenen en dat ze het dan voor je moeten aanvragen in Den Haag of Den Helder.

Ik moet ineens aan 'De Schaduw' denken, die detective uit de serie van Havank. Die had een bril die uitsluitend diende 'ter verhoging van de deftigheid en het decorum'. (Of was het zijn medewerker Polycarpus Frochot die zo'n bril had? Doet er ook niet toe.) En ik moet ook denken aan het liedje 'Daar mag je alleen maar naar kijken, maar aankomen niet.'

Fortuin schrijft dit:
Overal in bibliotheken verdwijnen boeken waarvan je niet wist dat je ze zocht ten faveure van de boeken die iedereen al vindt (...).

En zo is het. En dat is erg. Of laat ik zeggen: ík vind dat erg. Maar ik ben vast niet de enige.

De Boekenberg is trouwens, door een jury waarin Arjen Fortuin ook zat, verkozen tot de op een na beste bibliotheek van Nederland. De OBA is nummer een geworden. Ik vraag me af wat de criteria zijn geweest.

Foto: Flickr, gemaakt door: whester

zaterdag 27 oktober 2012

Wat ik las 64

Niet alles wat ik van van Amos Oz gelezen heb vond ik mooi. Wat ik wél mooi vond waren tot nu toe Een verhaal van liefde en duisternis, dat vond ik prachtig, en Soumchi (een heel klein boekje). En daar is nu Panter in de kelder bijgekomen. Uit Een verhaal heb ik verschillende stukken verteld aan een huisgenoot, tijdens wandelingen. Bij Een panter in de kelder kreeg ik ook meteen zin in navertellen. Dat komt omdat het verhaal zo sterk is dat je het kunt vertellen in je eigen woorden en het dan toch nog een mooi verhaal blijft. Ook kreeg ik zin om stukjes voor te lezen. Dat komt dan weer omdat de stijl zo goed is dat zelfs een paar uit hun verband gehaalde zinnen de moeite waard kunnen zijn.

Ja, en leg nu maar eens uit waaróm dat verhaal zo mooi is en die stijl zo goed. Of andersom. Of allebei prachtig, wat mij betreft. Ik praat er nu al weer een alinea omheen, en gisteren eigenlijk een heel blogstukje, want ik zou het graag uitleggen maar dat kan ik niet. Je moet het voelen. Of je voelt het niet. Dus er zit voor wie dit leest niks anders op dan het boek zelf te gaan lezen om het dan al dan niet te ervaren. Flauw van me. Ja, dat vind ik ook, maar hier zit ik, ik kan niet anders.

Amos Oz schrijft, voor mij, op zijn best als hij schrijft over jongens van een jaar of twaalf. Dat doet hij in de drie bovengenoemde boeken (al is de hoofdpersoon in Soumchi misschien wat jonger, dat weet ik niet meer). Het zijn slimme jongetjes die veel nadenken, maar die tegelijk nog kinderlijk zijn en niet alles begrijpen van de wereld van de volwassenen. Ze zijn voor mij als volwassene herkenbaar, want ook ik begrijp nog steeds lang niet alles van de wereld. (Het nadenken is minder geworden in de loop der jaren. En zo slim als de jongetjes van Amos Oz ben ik nooit geweest.) In Panter in de kelder is een verteller aan het woord over wat hij vijfenveertig jaar eerder, toen hij 'twaalf en een kwart' was, meemaakte. Af en toe schrijft hij iets waaruit blijkt dat ook voor hem de vragen die hem als twaalfjarige bezighielden niet allemaal beantwoord zijn.

Hoofdpersoon in het verhaal is Profi. Dat is een bijnaam, de afkorting van Professor, en hij heeft die naam gekregen 'vanwege mijn bezetenheid om woorden te onderzoeken', een bezetenheid die hij als hij het boek schrijft nog steeds heeft. Profi woont met zijn ouders in een buitenwijk van Jeruzalem. Op een ochtend blijkt met zwarte verf de tekst 'Profi is een laaghartige verrader!' op het huis gezet te zijn. Profi herkent het handschrift van zijn vriendje Tsjita. Profi, Tsjita en Ben-Choer vormen samen de VOS, een ondergrondse organisatie die zich ten doel heeft gesteld de Engelsen uit Israël te verdrijven. Het is 1947, de staat Israël is nog niet gesticht en de Engelsen voeren het bewind in het gebied. Ze waren aangesteld om de veiligheid te bewaken maar veel inwoners, onder wie de ouders van Profi, zien hen als overheersers die met de Arabische wereld samenspannen.

De jongens verzamelen gegevens over de Engelsen en zijn bezig met het bouwen van een raket die het regeringscentrum in Engeland zal kunnen treffen. Als Profi een keer de tijd vergeet omdat hij op onderzoek is in een grot en daar patroonhulzen vindt, kan hij niet meer op tijd thuis zijn voor de avondklok. Hij neemt een sluiproute door achtertuintjes maar wordt betrapt door een Engelse agent, die hem thuisbrengt. De agent, brigadier Dunlop, is vriendelijk en Profi merkt tot zijn schrik dat hij het eigenlijk wel prettig vindt dat de agent een hand op zijn schouder legt. De brigadier blijkt Hebreeuws te kennen, maar het is bijbels Hebreeuws, wat het gesprek (en de gesprekken die nog zullen volgen) erg grappig maakt. (Vooral voor wie de bijbel een beetje kent vermoed ik.) Hij vraagt Profi of hij naar café Orient Palace wil komen om hem Hebreeuwse les te geven. Hij zal Profi dan beter Engels leren.

Profi krijgt op zijn donder van zijn vader. Zijn ouders waren erg ongerust. Hij krijgt een tijd geen zakgeld en moet vroeg het licht uitdoen en kan dus niet lezen. In het donker denk hij na. Hij erkent dat hij fout is geweest en dat een verstandige Ondergrondse-strijder deze fout nooit zou hebben gemaakt. Contact met de vijand dat niet van de Ondergrondse uitgaat is in het voordeel van de vijand.

Toch gaat hij naar Oriental Palace en de lessen beginnen. Profi ziet het als een goede mogelijkheid om de vijand van dichtbij te observeren en hem gegevens te ontlokken. Inderdaad vertelt brigadier Dunlop hem soms dingen over plannen en over collega's, die Profi als nuttige informatie beschouwt. Aan de andere kant beseft hij dat hij brigadier Dunlop aardig is gaan vinden en dat hij de wederzijdse lessen leuk vindt.

De dag dat de tekst op het huis is geschilderd is Profi alleen thuis. Het is zomervakantie en zijn ouders zijn de hele dag naar hun werk. Hij neemt een kaartje van zijn vader en schrijft daar alle synoniemen en betekenissen van 'verrader' op. Zijn vader gebruikt die kaartjes voor het onderzoek dat hij in zijn vrije tijd doet naar de geschiedenis van de joden in Polen. Profi vindt een briefje dat onder de deur is doorgeschoven en waarop staat dat hij voor de krijgsraad van de VOS moet verschijnen.

Hij wordt onderworpen aan een verhoor van Ben-Choer, die hem eerst prijst en dan het vernietigende 'Wat jammer toch.' uitspreekt. Hij wordt beschuldigd van het aannemen van limonade en wafeltjes, een broodje met worst en een bijbel met het Nieuwe Testament erin, uit handen van de vijand. Alleen het broodje met worst ontkent hij. Hij wordt uit de VOS, die hij ooit zelf heeft opgericht, gezet.

Ben-Choer heeft een zuster van twintig, Jardena. Profi heeft haar een keer, toen hij op het dak de vijand stond te bespioneren, achter het raam gezien terwijl ze zich aan het verkleden was. Hij vindt dat hij haar daar eigenlijk excuses voor moet aanbieden, maar daar is het nog niet van gekomen. Als zijn ouders een keer een nacht elders zullen doorbrengen komt Jardena als oppas koken en slapen in het huis van Profi. Hij maakt berekeningen over het verschil in jaren tussen hen (zeven en een kwart), dat op de duur relatief steeds kleiner zal worden. Jardena kookt heerlijk en geeft hem koffie en laat hem lang opblijven. Als hij in bed ligt hoort hij gekrabbel aan de voordeur en een stem op de gang. Hij denkt dat het een gewonde ondergrondse strijder is, want in hun huis is een la met verbandmiddelen.

Dit zijn zo'n beetje de 'feiten'. Er is nog veel meer, maar dat laat zich lastig samenvatten. De situatie in het Israël dat naar onfhankelijkheid streeft en verlangt, de verschrikkingen van WO II die iedereen in Profi's omgeving diepgaand beïnvloed hebben, zijn vader die zijn liefde voor zijn zoon verpakt in plechtige zinnen en strenge regels, zijn moeder die heimwee heeft naar de Oekraïne van haar jeugd terwijl in diezelfde Oekraïne haar ouders en zus door de nazi's vermoord zijn, de kleermaker meneer Lazarus die op het dak woont en daar met zijn kippen praat, het pakje dat tussen de vele boeken van zijn vader wordt verstopt als er huiszoekingen zijn aangekondigd en waarvan Profi vermoedt dat er springstof inzit.

En de vraag wat verraad is. Profi's moeder zegt: 'Wie van iemand houdt is geen verrader.' Maar klopt dat? Soms krijgt Profi een gevoel alsof er een krijtje op het bord krast, een gevoel van verraad. Hij is trouw aan de VOS, maar voelt ook sympathie voor brigadier Dunlop. Brigadier Dunlop houdt van de joden en hoopt dat ze een eigen staat krijgen, toch werkt hij mee aan de bezetting. Profi verraadt Jardena door naar haar te kijken en daar geen excuus voor te maken, maar het was per ongeluk en hij heeft eigenlijk niets gezien. Profi en zijn moeder glimlachen soms bijna onmerkbaar naar elkaar als zijn vader plechtige beweringen doet.

Zo lijkt het me wel voldoende. Panter in de kelder is enerzijds een jongensboek en gaat anderzijds over diepgaande levensvragen. Het is prachtig geschreven. Lees het. Of lees het niet, maar daar kies je dan zelf voor.

vrijdag 26 oktober 2012

Woord vooraf



















Een mens kan niet altijd Paul Auster lezen. Al was het alleen maar omdat de bibliotheek niet alles van hem in de collectie heeft en de rest meestal is uitgeleend. Dus ik moet reserveren en aanvragen en geduld hebben en af en toe betalen en me een beetje kwaad maken maar dat laatste is facultatief.

En zo kwam het dat ik na het lezen van Mr. Vertigo ineens niets te lezen had. Net op het moment dat ik naar bed zou gaan waar ik altijd voor ik ga slapen nog een half uur wil lezen, dat moet echt. Een huisgenoot die ook niks voor me te lezen had zei: Neem dan een boek dat je al kent, daar heb je vaak meer plezier van. Mijn huisgenoot had volkomen gelijk, maar ik sloeg de raad in de wind en begon nog maar eens in de losse stapeltjes boeken te grabbelen in de hoop op een ongelezen boek dat ik eerder over het hoofd had gezien.

En ik had geluk! Een nog groter geluk dan ik op dat moment besefte, maar ik was gered en kon naar bed. Tussen de biebboeken en de boeken die niet meer in de boekenkast passen zat een ongelezen boek: Panter in de kelder van Amos Oz. Het was daar op niet geheel rechtmatige wijze terechtgekomen, namelijk geleend van mijn voormalige werk en nooit meer teruggebracht. Ter verzachting moge gelden dat het uit een collectie kwam die niet meer gebruikt werd en slechts op de plank stond te verstoffen, wachtend op het moment van afschrijven. Maar goed, het hoort niet natuurlijk, ik had het moeten teruggeven.

Maar als ooit gestolen goed gedijd heeft dan is het nu wel. Dat boek gaat niet meer terug, ik haal de labels eraf en het krijgt een plaats in mijn kast, zelfs al zou ik er een ander boek voor naar de losse stapels moeten verbannen. Want het bleek een prachtig boek. Een ongelooflijk prachtig boek zou ik haast zeggen. Het was voor het eerst in zeer lang dat ik af en toe moest zuchten tijdens het lezen, omdat ik vergat normaal adem te halen. Zo'n boek waardoor je weer eens weet waarom je leest. Natuurlijk weet ik wel waarom ik lees: om niet altijd te hoeven leven, 'zeg maar', maar toch stiekem ook om af en toe iets heel moois tegen te komen. Alleen gebeurt dat naarmate je ouder wordt minder vaak lijkt het wel. Dat komt natuurlijk omdat ouwe mensen blasé zijn en chagrijnig. Enzo. Maar dit boek doorbrak dat moeiteloos, net zoals twee eerdere boeken van Oz, het dikke Een verhaal van liefde en duisternis en het miniscule Soumchi dat deden. En andere boeken van Oz weer niet, trouwens.

En nu is dit stukje wel lang genoeg eigenlijk en kan ik het schrijven over het boek best voor een volgende keer bewaren. Want net zoals voor het slapen gaan een half uur lezen is elke dag bloggen soms ook iets wat 'moet' (de reden om te bloggen ontloopt die om te lezen niet veel). En waar voor het eerste boeken nodig zijn heb je voor het tweede een onderwerp nodig. En wát ik ook op Bibliotheek Rotterdam heb aan te merken, het is nog steeds makkelijker om aan boeken te komen dan aan onderwerpen voor blogstukjes.

Plaatje hier gevonden.

donderdag 25 oktober 2012

Administratieve ondersteuning















Zo klein kan het zijn. Dat je iemand net iets leuker vindt dan je hem anders gevonden zou hebben omdat je iets tegen hem kunt zeggen dat een ander niet zou snappen.

Ik had vroeger, toen ik nog collecties maakte, een collega, F. Hij werkte op de afdeling waar de collecties voor scholen en instellingen werden ingepakt. Als zo'n collectie was ingepakt moesten er enkele administratieve handelingen in de computer verricht worden, dat werd 'bevestigen' genoemd.

F. vroeg me een keer: Moet ik deze nog bevestigen? En ik antwoordde: Ja, en schragen. Waarop F. zijn karakteristieke hinnikende lach liet horen. En ik inwendig grinnikte.

Om dit te vatten moet je psalm 84 kennen, waarvan vers 4 begint met 'God zal hen zelf bevestigen en schragen'. Wetend dat F. in een kerkkoor zong ging ik er zondermeer vanuit dat hij die psalm kende. En wetend dat hij van taalgrapjes hield rekende ik erop dat hij het mijne wel zou kunnen waarderen.

Plaatje hier gevonden.

woensdag 24 oktober 2012

Rotterdam 2012-7













 





Ik liep met een huisgenoot over de Mathenesserlaan. We haalden een vrouw in die liep te bellen. Ze sprak voor een deel in een andere taal, ik denk dat het Surinaams was, en zei ook af en toe wat in het Nederlands. Ik hoorde iets als 'ik moest eerst Waterloo instraten en het daarna in de rode bak doen en toen ik klaar was moest ik M. gaan helpen.' Ik zei even later: 'Ik moest meteen aan Bukowski denken.' Waarop mijn huisgenoot zei: 'Het ging toch over het instralen van water?'

(Mijn huisgenoot heeft Postkantoor van Bukowski, op mijn aanraden, ook gelezen, maar dan in het Engels.)

En dat Waterloo dan? Nou, in Kralingen heb je de Waterloostraat, dus daar dacht ik aan. Ik zag die mevrouw in gedachten post sorteren voor de buurt rond die straat en hem daarna in een rode bak doen. En vervolgens ging ze M. helpen met instraten. Voor mij  honderd procent Bukowski. Maar misschien was ze dus eigenlijk een assistente van Jomanda. Veel zal ons in dit leven een raadsel blijven.

Plaatje hier gevonden.

dinsdag 23 oktober 2012

Wat ik las 63

Een van de thema's van Paul Auster, zo leerde ik uit wat ik tot nu toe van hem las, is dat alles met alles samenhangt. Het is dus wel in zijn lijn om te denken dat Mr. Vertigo me misschien wel zo beviel omdat ik vroeger in de haven gewerkt heb. Dat heeft te maken met het taalgebruik. Ik weet niet goed hoe ik het moet noemen, sappig, snel, vlot, meeslepend? Het staat dicht bij spreektaal en roept een bepaalde sfeer op. Het is een beetje 'volks'. Het leest 'lekker' en lijkt achter elkaar opgeschreven, maar je voelt toch aan hoe knap het gedaan is. De taal past ook precies bij het verhaal en dat is nou net wat volgens mij een goed boek goed maakt: dat taal en inhoud elkaar versterken.

Het boek is een soort avonturenboek en het probeert geen enkele moraal over te brengen, ik heb hem er althans niet in ontdekt. Ik geloof ook niet dat het in dit boek over de samenhang van gebeurtenissen gaat en daarmee is het anders dan wat ik eerder van Auster las. Wat gebeurt gebeurt, soms zit het mee in het leven, soms zit het tegen, maak er voor zover je kunt het beste van. Wat goed of kwaad is hangt van de omstandigheden af. Een paar mensen kennen op wie je kunt vertrouwen, dat is wel belangrijk. En dat je zelf ook voor een paar mensen te vertrouwen bent. Om iets te bereiken moet je hard werken, maar een portie geluk is nooit weg. Dat is wat je de 'ondergrond' van het boek zou kunnen noemen.

Het verhaal zelf is wonderlijk en afwisselend. Walter Rawley, weesjongen en straatschoffie van negen, woont in St. Louis bij zijn oom en tante die hem uit bedelen sturen en blij zijn dat ze van hem af kunnen komen als een man vraagt of hij Walt mag meenemen. Die man, meester Yehudi, belooft Walt dat hij hem zal leren vliegen. Walt besluit met hem mee te gaan. Yehudi woont in Kansas op een afgelegen boerderij, samen met Aesop, een gehandicapte negerjongen die thuis studeert om later naar de universiteit te kunnen en moeder Sioux, een Indiaanse vrouw die het huishouden doet. Walt moet een traject van drieëndertig trappen doorlopen, de ene beproeving na de andere. Hij wordt levend begraven, van het dak gegooid, moet een hele nacht op een been staan en de volgende op het andere, een week lang kruipen met vastgebonden armen en benen, vierentwintig uur niet praten, zijn eigen duimkootje afhakken, en dat is nog maar een deel van de ellende. Walt laat het allemaal over zich komen, toen de training nog niet begonnen was heeft hij een paar weglooppogingen gedaan, maar nu schikt hij zich en raakt ondanks de harde behandeling gehecht aan meester Yehudi. Wat het met leren vliegen te maken heeft is zowel voor de lezer als voor Walt onduidelijk. Daar gaat het ook helemaal niet meer over.

Maar op een avond, als Walt van narigheid op de vloer ligt te huilen, merkt hij ineens dat hij begint te zweven. Dat is het begin van zijn carrière als levitator. Na veel oefenen treedt hij voor het eerst op op een jaarmarkt. Het is dan 1927 en Walt is 12. Zijn eerste optreden is geen succes, maar later wordt dat beter en na enkele jaren is 'Walt de Wonderjongen' beroemd, treedt op in grote theaters en verdient veel geld. Hij vervolmaakt zijn optreden en stijgt steeds hoger, loopt steeds verder door de lucht en voegt er nieuwe vaardigheden aan toe.

Zijn oom Slim, die hem zo graag kwijt wilde, heeft lucht gekregen van Walts successen en komt een aandeel in de winst opeisen. Als hij dat niet krijgt ontvoert hij Walt en vraagt losgeld. Walt weet te ontsnappen. Zijn loopbaan eindigt als hij in de puberteit komt, hij krijgt dan steeds na zijn optredens vreselijke hoofdpijn en moet er daarom mee stoppen. Meester Yehudi en Walt zijn inmiddels rijk, maar al hun geld wordt gestolen door oom Slim en enkele trawanten, die hen ergens onderweg in onbewoond gebied opwachten en beroven. Yehudi wordt door een kogel van Slim getroffen en kan niet meer verder. Hij vraagt Walt hem dood te schieten maar die weigert dat en dan doet Yehudi het zelf.

Walt gaat Slim opsporen, dat kost hem drie jaar en intussen leeft hij van diefstal en kleine baantjes. Uiteindelijk vindt hij Slim, die nachtwaker is in een illegaal drankpakhuis. Hij vermoordt hem door hem te dwingen een beker melk met strychnine op te drinken. Walt weet Slims baas ertoe te bewegen hem de baan van Slim te geven. Langzaam klimt hij op in het imperium van illegale drank en gokken en verdient genoeg om uiteindelijk een eigen restaurant met dansvloer en theater te kunnen openen, dat hij Mr. Vertigo's noemt en dat aanvankelijk een groot succes is. Maar door dom gedrag raakt hij alles weer kwijt.

Hij gaat in het leger en vecht in WO II, hij trouwt en is gelukkig maar zijn vrouw sterft.  En tenslotte, als hij in de tachtig is, schrijft hij het allemaal op. En dat is dan dit boek.

Aan het eind van zijn leven vraagt Walt zich af of die drieëndertig trappen eigenlijk wel nodig waren om te leren vliegen. Of het moment van levitatie niet ook gewoon had kunnen komen door een flits van inzicht.

   Diep vanbinnen geloof ik niet dat iemand een speciaal talent moet hebben om zich van de grond te verheffen en de lucht in te zweven. We hebben het allen in ons – iedere man en vrouw en ieder kind – en met genoeg inspanning en concentratie is ieder mens in staat de prestaties te herhalen die ik leverde als Walt de Wonderjongen. Je moet leren ophouden met jezelf zijn. Daar begint het mee, en al het andere volgt daaruit. Je moet jezelf laten vervluchtigen. Laat je spieren slap worden, haal adem tot je voelt dat je ziel uit je wegstroomt en sluit je ogen. Dat is de manier. De leegte in je lichaam wordt lichter dan de lucht om je heen. Langzamerhand begin je minder dan niets te wegen. Je sluit je ogen; je breidt je armen uit; je laat jezelf vervluchtigen. En dan, langzamerhand, verhef je je van de grond.
   Ja, zo.

Zo eindigt het boek en er valt misschien best iets symbolisch in te lezen, maar ik zag daar niet direct de noodzaak toe.

Ech Rottedoms


Ik heb ruim twintig jaar in de Rotterdamse haven gewerkt, weliswaar op kantoor maar ik sprak regelmatig mensen (altijd mannen) die zich 'fysiek' bezighielden met de goederen waar ons bedrijf vervoer en opslag voor regelde. Van hen leerde ik een andere taal dan die waarmee ik was grootgebracht. Mijn huisgenoten vonden me in die tijd nogal grof-in-de-mond, maar dat viel volgens mij reuze mee. Ik herinner me er helaas weinig van, alleen 'mankeer je wat aan je klauwen dan?' komt bij me boven. Verder was het vooral ook elkaar voortdurend een beetje jennen, zonder dat daar veel kwaads mee bedoeld werd.

Eén uitdrukking uit de haven heeft de meeste indruk op me gemaakt. Ik leerde hem al kennen voordat ik er werkte. Toen ik 38 jaar geleden in Rotterdam kwam wonen was ik nog kerkelijk en ik meldde me daarom aan bij de (gereformeerde) kerk in mijn buurt. Ter kennismaking kwam een ouderling op bezoek, een aardige man die havenarbeider bleek te zijn. Hij vertelde over zijn geloof en zei in dat gesprek: 'En als je dan vijf pik hebt, dan vertel je wel eens wat over de Here Jezus.' Ik vond dat een erg raadselachtige uitspraak. Ik weet niet meer of het me tijdens die avond nog duidelijk is geworden of dat ik het pas jaren later begrepen heb, maar ik ben er in elk geval achter gekomen wat 'vijf pik' betekent: vijf minuten pikken van de baas. Even pauze nemen dus.

Geen idee of die term nog in gebruik is, ik hoop van wel want ik vind hem te mooi voor de vergetelheid.

maandag 22 oktober 2012

Belegen 2



















Het is belegen-uitdrukkingen-tijd in mijn brein, geloof ik. Vanmorgen, in gedachten een discussie voerend waarvan ik vreesde dat hij zinloos zou zijn, dacht ik ineens: ik kan praten als Brugman, maar het helpt toch niet. Brugman! Hoe lang is dát geleden, dat ik voor het laatst aan die gast dacht? En dan voerde hij ook nog een andere ouwe knar mee in zijn kielzog. Blijkbaar zaten ze samen in een hokje in mijn hersens, want direct na Brugman dacht ik aan Bartjens. De Bartjens van zinnetjes als 'dat is dan volgens Bartjens 40 gulden'. En ook opoe Herfst kwam nog even om de hoek kijken, die zit daar blijkbaar ook opgeslagen. 'Opoe Herfst' is een begrip dat voor de niet-Rotterdammer waarschijnlijk even uitleg behoeft. Vroeger werd in Rotterdam wel gezegd, als je iets zogenaamd 'bijdehands' opmerkte, 'ja hoor, opoe Herfst'. Zo van: 'het zal wel'.

Ik heb jaren gedacht dat opoe Herfst alleen een uitdrukking was, maar later kwam ik erachter dat ze echt bestaan heeft en een begrip was in Rotterdam omdat ze zo oud is geworden. Herfst was haar achternaam.


Plaatje hier gevonden.

zondag 21 oktober 2012

Wat ik las 62

Rond mijn dertigste heb ik een periode van jaren doorgemaakt waarin alles wat ik aanvatte een mislukking werd. Mijn huwelijk liep op een scheiding uit, mijn werk als schrijver liep spaak en ik had overweldigende geldzorgen.

Zo begint Van de hand in de tand - Een kroniek van vroeg falen van Paul Auster. Als lezer weet ik inmiddels dat Auster later een huwelijk zal sluiten dat wél standhoudt, dat hij als schrijver bewonderd zal worden en dat zijn geldzorgen niet altijd zullen duren. En toen Auster dit boek schreef wist hij dat zelf ook. Daarmee zijn de scherpste kantjes er een beetje af en vraag je je al lezend niet voortdurend af of het nog goed zal komen. Blijft over een onderhoudend, goed geschreven boek, dat ik met plezier en belangstelling gelezen heb, maar dat niet erg veel indruk maakte.

Auster weet als hij een jaar of zestien, zeventien is al dat hij schrijver wil worden. Om in leven te blijven is het daarnaast nodig dat hij geld gaat verdienen. Als hij net van school is gaat hij een tijdje varen op een olietanker. Hij schrijft gedichten. Later schrijft hij ook recensies en maakt vertalingen en verdient daar wat mee. En hij geeft bijlessen. Hij krijgt gedurende enkele jaren een studiebeurs. Voor de oorlog in Vietnam wordt hij uitgeloot. Hij had zich voorgenomen dienst te weigeren en zou dan de gevangenis in moeten, maar dit probleem lost zich tot zijn opluchting dus vanzelf op.

Als hij getrouwd is en een zoontje heeft worden de geldzorgen nog nijpender. Hij herinnert zich dan dat hij als jongen van een jaar of tien eens een kaartspel heeft uitgedacht waarmee je een honkbalwedstrijd kon naspelen. Hij werkt dat idee verder uit en probeert het spel te verkopen aan een spellenfabrikant. Hoewel hij er complimenten voor krijgt lukt het hem niet het aan iemand kwijt te raken. De pogingen die hij doet leveren wel mooie verhalen op.

Hij bedenkt tijdens een slapeloze nacht het plot voor een detectiveroman. Dat boek schrijft hij en hij probeert er een uitgever voor te vinden. Dat verloopt aanvankelijk ongeveer net zoals bij het honkbalkaartspel, maar uiteindelijk komt er toch een pocketuitgave van zijn boek en is hij even uit de geldzorgen. En daarmee eindigt Van de hand in de tand, dat net als Het spinsel van de eenzaamheid (wat ik las 61), dat er qua tijd min of meer op aansluit, is uitgegeven in de serie Privé-domein.

zaterdag 20 oktober 2012

Lezen 2.0 2













Mensen die in bibliotheekboeken schrijven vind ik asociaal, laat ik dat even vooropstellen. Maar aangezien misschien wel de meeste mensen als het erop aankomt asociaal zijn zal ik er verder niets van zeggen en kan ik bekennen dat ik er soms wel plezier in heb, in wat mensen in boeken schrijven. Zoals deze keer. En vandaag ook.

Ik ga vrijwel elke zaterdagmiddag, tussen het kopen van brood en kaas in, naar de bibliotheek en zit daar dan wat te lezen, meestal gedichten, op zoek naar een citeerbare regel voor twitcit, dat helaas sinds enige tijd niet meer in mijn zijbalk verschijnt (weet iemand een oplossing?) maar nog wel bestaat.

Vandaag las ik in de Verzamelde gedichten van Reve, een goede keus qua citeerbaarheid en verder eveneens een genoegen. Er waren met balpen bij diverse gedichten uitroeptekens geplaatst en hier en daar stonden strepen. Er was ook een bladzij verdwenen of uitgescheurd, maar die had een gewetensvolle bibliotheekmedewerker vervangen door een fotokopie. Dat vond ik wel ontroerend, vooral in het licht van de ongebreidelde weggooidrift die momenteel in de bibliotheek de dienst lijkt uit te maken. (Elke week ogen de kasten op de romanafdeling weer ietsje leger.)

Bovenstaande bijgeschreven opmerking kan ik wel volgen. Maar wat ik dan weer niet begrijp zijn die uitroeptekens elders in het boek, want die lijken met dezelfde pen gezet. Wonderlijk. Misschien zijn het toch twee mensen geweest. Daar kom je dus nooit meer achter.

vrijdag 19 oktober 2012

Bakkie













 

Mijn vader vertelde onlangs dat zijn moeder, mijn oma dus (de oma van de puzeltjes), als ze netjes wilde praten 'een kopje kofje' zei. Iemand die erbij was zei dat zoiets een hypercorrectie heet. Ik vond het een leuk verschijnsel en ging op zoek naar meer voorbeelden. Wat wikipedia op dit punt oplevert stelde me helaas teleur. Het kopje kofje wordt daar ook genoemd en is met afstand de leukste, vind ik.

Toen ik een bijpassend plaatje zocht kwam ik  bovenstaande foto tegen. Toepasselijker kan het niet, het zou me niet verbazen als mijn oma precies zo'n kopje heeft gehad. (Ik hoop dan ook maar dat de fotograaf het gebruik van de foto als reclame wil zien en niet als jatten.) Het 'spikkelaasje' werd als ik mij goed herinner door mijn oma ook wel sinterklaasje genoemd.


Foto gevonden via Google-afbeeldingen, gemaakt door Yool.

donderdag 18 oktober 2012

Belegen















Ik vraag me af of iemand nog wel eens 'morgen brengen' zegt. En dan niet in de betekenis van 'vandaag besteld, morgen bezorgd' maar als 'bekijk het maar!' Ik heb het in jaren niet gehoord of gezegd, bedacht ik vanmorgen ineens. Dát ik het bedacht kwam omdat er een vrachtauto voor de deur stond met de tekst 'VERDOUW MORGEN BRENGEN' erop. Tussen VERDOUW en MORGEN BRENGEN was een klok getekend die op 4 voor 12 stond. (Google leerde me vervolgens dat Verdouw een bouwmaterialenhandel is en als je er voor 12.00u iets bestelt wordt het de volgende dag gebracht.)

Onlangs dacht ik ook al aan 'Wat nu, zei Piesjegru.' Dat kwam omdat ik me ergens over afvroeg 'wat nu?' en toen kwam Piesjegru er zomaar vanzelf achteraan. Ook vele jaren niet aan gedacht. Zo zullen er ongetwijfeld nog meer gedateerde uitdrukkingen in mijn brein sluimeren, die misschien ooit uit hun vergetelheid gewekt worden door een in lindebloesemthee gedoopte madeleine. (Ja, ik heb Proust gelezen en ik wil daar af en toe wel eens een beetje over opscheppen.)

Een van de aardige dingen van Maarten 't Hart vind ik dat hij personages in zijn romans soms dergelijke uitdrukkingen laat gebruiken. Je kunt zijn boeken daardoor oubollig vinden, maar ik vind het juist leuk. Ik zie het als een vorm van erfgoedbehoud, net zoals wat hij vertelt over maandag-wasdag en het eten van stip-in-'t-kuiltje. Maar zelf zeg ik het toch maar liever niet meer. Net zomin als ik op maandag de was doe.

Plaatje hier gevonden.

woensdag 17 oktober 2012

Meer Matisse

Matisse heeft nog heel wat meer 'liseuses' geschilderd dan die ene die gisteren uit de Kunsthal gestolen is. Hieronder zie je er een paar en als je onderaan op het label 'Henri Matisse' klikt krijg je er nog drie te zien. (Vrolijk kijken ze er overigens nooit bij.)



















































Schilderijen: Henri Matisse (1869-1954)

Mooi / meegenomen























Blogvriendin Anna wees mij erop dat op een van de uit de Kunsthal gestolen schilderijen een liseuse staat. Het is La liseuse en blanc et jaune (1919) van Henri Matisse (1869-1954).

dinsdag 16 oktober 2012

Alleen lezen

'Die lezen mogen eenzaam wezen.' Ida Gerhardt






















































Schilderijen: Edward Hopper (1882-1967), van boven naar onder: Hotel Lobby / Interior (Model Reading) / Hotel by a Railroad 

Lees hier het gedicht Onvervreemdbaar van Ida Gerhardt.

maandag 15 oktober 2012

Toevallig stukje











 




Omdat ik Paul Auster aan het lezen ben en omdat in zijn boeken het toeval een grote rol speelt, dacht ik daar een beetje over na. In Het spinsel van de eenzaamheid schrijft Auster dat hij zich altijd als hij eraan denkt hoe zijn ouders, die niet van elkaar hielden, hem tijdens hun huwelijksreis verwekt hebben, nederig bewust is van zijn eigen toevalligheid.

En ja, als je niet in een god gelooft die met alles dus ook met jou een bedoeling heeft, kun je dit waarschijnlijk wel het grootste toeval in je leven noemen: het feit dat je er bent. Want de kans dat je er niet zou zijn was oneindig veel groter. Zó oneindig dat hij zich aan je waarneming onttrekt en dat je duizelig wordt als je erover gaat denken. Althans zo vergaat het mij. En zo gebeurt er heel veel in je leven dat enorm toevallig is, maar waar je niet bij stilstaat. De dingen waarvan je zegt 'hé, dát is toevallig!' zijn (of lijken) vaak helemaal niet de meest ingrijpende. Je wandelt in Zwitserland op een berg en ontmoet daar mensen die in Nederland een straat achter je blijken te wonen. (Dit is me ooit verteld door een vriendinnetje op de middelbare school.) Zo'n ontmoeting is wel erg toevallig, maar krijgt pas betekenis als die achterburen daarna goede vrienden van je worden.

Als ik even nadenk over het toeval in mijn leven ben ik me ervan bewust dat toeval misschien wel alles bepaalt. Maar als het gaat om een 'dat is toevallig!'-gebeurtenis, herinner ik me er maar een, wat niet zegt dat er niet meer geweest zijn. Die ene ga ik nu opschrijven, zomaar, omdat ik hem in de sfeer van Auster vind passen.

Een jaar of acht geleden had ik een tijdelijke collega, M., met wie ik goed kon opschieten.Toen ze weer weg was hielden we nog een tijdlang contact. We stuurden kaarten, belden af en toe en zochten elkaar een paar keer op. Zij woonde in Amsterdam. Na enkele jaren werd het contact minder en verloren we elkaar uit het oog. Op het moment van de gebeurtenis die nu volgt hadden we elkaar een paar jaar niet gezien of gesproken.

Met dit weblog ben ik begonnen door een cursus die ik voor mijn werk moest volgen over internetontwikkelingen. De nieuwe wereld die toen voor me openging ergerde me regelmatig maar boeide me ook. Zo kwam ik ertoe (in 2008) me aan te melden voor het symposium 'Identiteit in Virtuele Werelden' van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Dit klinkt nogal hoogdravend maar het was bedoeld voor geïnteresseerde leken zoals ik.  En het kostte niks. Het bleek goed te volgen en ik heb er onder andere geleerd dat 'gratis' op internet niet bestaat maar dat je altijd overal een prijs voor betaalt.

Het symposium werd gehouden in Amsterdam, ergens op een gracht geloof ik. Streetview van Google bestond nog niet of ik wist er nog niet van, dus ik kon niet van te voren kijken hoe het er uitzag op mijn plaats van bestemming. Omdat ik bijna altijd wel kwam waar ik wezen moest ging ik er zonder me zorgen te maken naartoe. Maar toen ik uit de tram stapte zag ik toch niet welke kant ik op moest en begon op goed geluk wat rond te lopen. Ik vond de gracht niet en besloot het maar eens te vragen. Ik zag een mevrouw bij een pinautomaat staan en dacht: haar vraag ik het. Ik liep ernaartoe en zag dat het M. was. Wij waren uiteraard beiden stomverbaasd. Zij woonde weliswaar in Amsterdam, maar in een heel andere buurt. Ze was nu daar omdat ze naar de kapper was geweest. En ik was op zoek naar mijn gracht. Wij hebben vast en zeker even gegild en iets gezegd als 'dit is wel héél toevallig!'

Veel betekenis heeft het overigens niet gehad, want M. en ik hebben elkaar na die ontmoeting nooit meer gezien, al is er wel enig schriftelijk contact geweest. Maar het staat me bij als de meest onverwachte gebeurtenis in mijn leven.

Foto hier gevonden.

zondag 14 oktober 2012

Wat ik las 61

   Hij wordt wakker. Hij loopt heen en weer tussen de tafel en het raam. Hij gaat zitten. Hij gaat staan. Hij loopt heen en weer tussen het bed en de stoel. Hij gaat liggen. Hij staart naar het plafond. Hij doet zijn ogen dicht. Hij doet zijn ogen open. Hij loopt heen en weer tussen de tafel en het raam.
   Hij vindt een nieuw vel papier. Hij legt het op de tafel voor zich en schrijft deze woorden met zijn pen.
   'Het was. Het zal nooit meer zijn. Herinner.'

Zo eindigt Het spinsel van de eenzaamheid van Paul Auster. Die laatste regel vind ik mooi. Zou hij in Amerika op rouwkaarten worden gebruikt zoals dat hier met 'Het werd, het was, het is gedaan.' van Vasalis soms gebeurt?

Zo staan er meer mooie zinnen en passages en boeiende gedachten in dit boek. Het is geen roman maar een autobiografisch verslag, uitgegeven in de serie Privé-domein. Ik moet bekennen dat ik veel niet begreep. En dat ik me nu een beetje schaam dat ik eerder schreef dat de boeken van Auster niet moeilijk te lezen zijn. Ik denk na het lezen van Het spinsel van de eenzaamheid dat de romans van Auster misschien niet moeilijk líjken, maar het wel zijn. Althans, voor mij. Ik ben niet belezen genoeg en ik heb te weinig over het leven nagedacht om Auster te kunnen begrijpen. Ik troost mij met twee gedachten: de eerste is dat vast niet alle bewonderaars van hem alles waar hij naar verwijst gelezen hebben en dat ze ook vast niet allemaal diepe denkers over het leven zijn, de tweede is mijn ooit zelfverzonnen theorie(tje) dat een echt goed kunstwerk zich op meer niveaus laat lezen/bekijken/beluisteren. Waarmee ik bijvoorbeeld bedoel dat je een fuga van Bach mooi kunt vinden zonder iets te weten van twee- en driestemmigheid. Als je daar wél iets van weet geniet je waarschijnlijk meer, maar ook een niet-deskundige luisteraar zoals ik kan van een fuga van Bach houden en erdoor ontroerd worden. En zo ook voor schilderijen en literatuur.

Maar terug naar Het spinsel. Het boek bestaat uit twee delen: 'Portret van een onzichtbare man' en 'Het Boek der Herinnering'. In het eerste deel wil de auteur een portret schrijven van zijn onverwacht overleden vader. Dat deel is dus niet alleen autobiografisch, maar ook biografisch. Zijn vader was een man die zich alleen van de buitenkant liet kennen. Een verteller, een grappenmaker, iemand die graag in de belangstelling stond. Hij werkte hard en was zuinig. Voor zijn zoon en later voor zijn kleinzoon had hij niet veel belangstelling. Hij ging bij wijze van uitzondering een keer met zijn zoon, die gek was op honkbal, naar een wedstrijd kijken, maar wilde voor het eind al weg om niet in de drukte te raken. Zijn zoon hoorde gejuich toen ze al buiten het stadion waren en besefte dat zijn vader niets van hem begreep.

Aan de hand van foto's, voorwerpen en herinneringen geeft Auster een mooi en toch ook liefdevol beeld van zijn vader. Door toeval (een nicht van hem hoort het als ze toevallig naast een vroegere plaatsgenoot van haar grootouders in het vliegtuig zit en zij vertelt het later aan Auster) ontdekt hij een ingrijpende gebeurtenis uit het leven van zijn vader. Austers grootmoeder heeft haar man vermoord, in een ruzie om geld en een vrouw. Ze wordt, hoewel ze bekent, vrijgesproken en gaat elders wonen met haar vijf kinderen.

Dit eerste deel vond ik niet zo moeilijk. Het tweede daarentegen zou ik zeker nog een keer moeten lezen om er een beetje greep op te krijgen. Het gaat over de relatie tussen vader en zoon, Auster heeft inmiddels zelf ook een zoon. Het gaat ook over herinnering en er komen dertien hoofdstukken in voor die 'Het Boek der Herinnering' heten, met daarachter 'Boek Een', 'Boek Twee', enzovoort. Dat lijken een soort voorstudies voor een definitief boek omdat er notities in staan en losse gedachten en uit te werken ideeën. Dat die hoofdstukken tevens deel uitmaken van het boek dat je aan het lezen bent, is verwarrend en wonderlijk. En dat is waarschijnlijk precies de bedoeling.

Auster leest zijn zoontje Pinokkio voor, een verhaal over een vader en een zoon. Er komt een haai in voor die vader en zoon heeft ingeslikt en zo komt Auster op Jona en het bijbelverhaal van de walvis en Ninevé. Het gaat ook over Hölderlin en Mallarmé en Mandelstam die ik allemaal niet gelezen heb en over Anne Frank, die ik wel gelezen heb, en over nog veel meer, en alles heeft met elkaar te maken en al lezende kon ik het af en toe wel even volgen maar navertellen kan ik het zeker niet. 'Alles hangt met alles samen', dat las ik wel ergens en dat vond ik leuk omdat ik het in de romans als thema had menen te bespeuren. Dus misschien is er nog hoop.

Het gaat ook over de rol van het toeval. Auster vertelt verschillende verhalen over toevallige gebeurtenissen. Bijvoorbeeld over een vriend van hem, die als jonge man uit Amerika naar Parijs gaat en daar een dienstbodenkamertje betrekt in een hotel. Als de jongen zijn vader daarover schrijft blijkt het precies dezelfde kamer te zijn waarin die vader zich in de oorlog een tijd heeft schuilgehouden.

Auster vertelt ook over onwaarschijnlijke ontmoetingen, zoals dat hij in Londen ineens iemand ziet staan aan wie hij liep te denken en over mensen die andere mensen weer blijken te kennen. De indruk die ik eruit kreeg is dat hij wil zeggen: zo gaat dat nu eenmaal in het leven. Er zit een patroon in, dingen gebeuren niet zomaar. Ik weet niet of ik dat goed begrepen heb, maar voorlopig leg ik het voor mezelf zo uit. Het is overigens ook zo dat hij zegt dat alles zinloos is en dat een mens, en in het bijzonder een schrijver, eenzaam is. Dus die samenhang moet je denk ik niet zien als een soort troost in het leven.

Het gaat ook over taal en hoe woorden eerst in je moeten leven voor je ze kunt opschrijven. Ook dat vond ik moeilijk.

Die laatste zin en dat laatste woord 'Herinner.' leken me een aanwijzing om weer bij de eerste zin te beginnen. Net zoals ik me dat (half-en-half) van Proust herinner: het boek is klaar en nu begint het boek. Het zal dus zeker nuttig voor het begrip van Austers werk zijn om het nogmaals te lezen. Misschien doe ik dat als ik wat verder gevorderd ben met zijn romans.

Tot slot een citaat over taal en samenhang.

Taal is geen waarheid. Het is onze bestaanswijze in de wereld. Spelen met woorden is slechts het onderzoeken van de manier waarop het verstand functioneert, het spiegelen van een deel van de wereld, zoals het verstand haar waarneemt. Op dezelfde manier is de wereld niet gewoon de som van de dingen die er zijn. Zij is het oneindige, complexe netwerk van samenhang tussen de dingen. Zoals voor de betekenis van woorden geldt, zo krijgen dingen ook alleen betekenis in relatie tot elkaar. (...) Een jonge man huurt een kamer in Parijs en ontdekt dat zijn vader tijdens de oorlog in diezelfde kamer ondergedoken zat. Als men deze twee gebeurtenissen afzonderlijk zou beschouwen, viel er weinig over elk van beide te zeggen. Het rijm dat ontstaat wanneer men ze samen bekijkt, verandert de werkelijkheid van beide.

Misschien is dát wat Auster ons met zijn romans wil laten zien: het rijm dat ontstaat als je de dingen in hun relatie ziet. Misschien.

zaterdag 13 oktober 2012

Rotterdam 2012-6















Begon ik naar aanleiding van m'n stukje over d en dt net te denken: kunnen we het lidwoord 'het' maar beter niet afschaffen, want het verschil tussen 'de' en 'het' is voor buitenlanders haast niet te leren, dat lukt alleen als je het van jongs af aan hebt leren aanvoelen. En steeds meer Nederlandse jongeren weten het ook niet meer, omdat ze op een school met veel buitenlanders zitten en het juiste gebruik van het lidwoord er daar blijkbaar niet wordt ingeprent (wat ik me wel kan voorstellen, er is meer te doen).

Maar dan sta ik even later bij AH bij de kassa en geeft het moslimmeisje dat mijn boodschappen scande me behalve mijn bon en mijn dierenplaatjes ook twee kartonnen munten, en zegt: Hier heeft u nog twee munten, daar kunt u mee stemmen, dat is voor de goede doel. (Je kunt ermee kiezen uit drie wijkinitiatieven.) Achter mij staan twee allochtone jongens van ongeveer de leeftijd van het meisje (achttien ofzo), die blikjes met drinken en een doosje donuts op de band hebben gezet, en de ene zegt: Hét goede doel! Het meisje kijkt hem verbaasd aan en zegt: Dat zeg ik toch. De jongen herhaalt nog eens: Hét goede doel. En voegt eraan toe: Ik wil het gewoon iedereen leren.


Plaatje hier gevonden.

vrijdag 12 oktober 2012

Een standje van de taalpolisie









 




Op Neder-L las ik een paar dagen geleden een stukje waarin Marc van Oostendorp schrijft:

Er bestaat geen enkel, geen enkel (geen enkel) argument waarom iemand ik vind zou moeten schrijven in plaats van ik vindt. 

De twee meestal gebruikte argumenten, namelijk dat het tot verwarring leidt als iedereen maar schrijft zoals hij wil en dat het onbeleefd zou zijn tegenover de lezer, acht hij onterecht. Een derde, meer verborgen argument, dat het dom zou zijn om taalfouten te schrijven, vindt hij ook onzin, want waarom zou het dom zijn als je je niet aan afspraken houdt waar je zelf geen zeggenschap in hebt gehad?

Tot zover ben ik het eigenlijk wel met hem eens. Dat lijkt misschien vreemd, want wie dit blog af en toe leest weet dat ik soms nogal kan zeuren over spellingkwesties. Zelfs Google moest daar een keer aan geloven. Soms ben ik een kommaneuker en ik kan zo bij de taalpolisie, ik ben de laatste om dat tegen te spreken.

Zelf typ ik regelmatig 'ik wordt' en 'hij word' en andere fouten. Meestal haal ik die er later nog wel uit, maar ik heb ook  heel wat mails verstuurd waarin ze zijn blijven staan. Ik zit daar niet zo mee, ik vind het wel een beetje stom van mezelf, maar ik ga ervan uit dat de lezer van mijn mail er niet over valt. En als hij of zij dat wel doet, dan is er waarschijnlijk iets mis in onze verstandhouding.

Fouten van het type 'ik wordt' en 'hij word' worden, zo is uit onderzoek gebleken, vaker gemaakt dan andere fouten in het werkwoord. De verklaring zou zijn dat wordt en word hetzelfde klinken. Het geldt vast ook voor geld en leid en wend en bedenk er zelf nog maar een paar. Dat lijkt me logisch. 'Ik koopt', dat zégt een Rotterdammer weliswaar gerust, maar opschrijven zal hij het niet snel. En voor 'hij zeg' gaat hetzelfde op. En ook met alle andere werkwoorden waarvan de stam niet op een d eindigt wordt zelden een fout gemaakt in de persoonsvorm. Het is dus blijkbaar in feite simpel, want anders ging het wel vaker mis. Het gaat op gevoel. 'Hij loop', dat klinkt niet. 'Ik werkt' evenmin. Dat weet ook een Rotterdammer, als hij een mail aan het schrijven is. Maar 'ik wordt' en 'hij vind', daar hoor je niks geks aan. En blijkbaar heeft dat invloed op hoe je het schrijft.

Ik vind, net als de schrijver van het stukje, dat je het recht moet hebben om af en toe 'ik vindt' te laten staan. Dat je dan niet de taalpolisie op je nek hoort te krijgen en dat mensen je niet stiekem dom horen te vinden. En dat vind ik niet alleen voor mezelf, maar voor iedereen. Iets schrijven moet vaak snel, je kunt er niet altijd voor gaan zitten om eventuele fouten eruit te vissen. Zolang maar duidelijk is wat je bedoelt, is het goed.

Maar ik vind dat alleen voor persoonlijke teksten: mails, brieven, blogs, twitterberichten. Voor 'officiële' teksten denk ik er anders over. En met officieel bedoel ik bijvoorbeeld artikelen in de krant, advertenties, mededelingen van de school van je kind, blogs van de bibliotheek. De scheidslijn tussen persoonlijk en officieel is niet precies te bepalen maar je voelt toch wel zoiets aan. En met officieel bedoel ik ook: boeken. En ik heb er twee argumenten voor die Van Oostendorp niet noemt. Wat betreft de krant, de school en de bibliotheek vind ik dat je in elk geval in die sectoren taalgebruik zou moeten aantreffen dat aan de regels voldoet. Over die regels valt te twisten en het is ook nuttig om dat af en toe te doen. Taal is dynamisch en verandert voortdurend. Soms worden de regels zo massaal genegeerd dat je ze maar beter kunt afschaffen. In het gewone verkeer zou dat misschien gevaarlijk zijn, in het taalverkeer loop je er geen enkel risico mee.

Maar zolang bepaalde regels er nog zijn en kinderen en inburgeraars ze op school moeten leren, is het belangrijk dat tenminste de krant, de school en de bibliotheek foutloos Nederlands laten zien. Zo oefen je als lezer ongemerkt op het juiste woordbeeld. Denk ik. Als je het nog niet precies weet en de ene keer 'ik word' en de andere keer 'ik wordt' ziet staan, dan raak je in verwarring en doe je zelf ook maar wat. Dan schrijf je een sollicitatiebrief met fouten en dan nemen ze je niet, ook al vindt Marc van Oostendorp dat je het volste recht had om 'ik vindt dat deze baan precies bij mij past' te schrijven. Wat mij betreft voeren we de regel in dat na een d nooit  meer een t hoeft omdat je hem toch niet hoort. Als dat makkelijker zou zijn, wat ik niet kan overzien, maar dat is vast wel uit te zoeken, waarom dan niet. Maar zover is het nog niet. Tot die tijd moeten er goeie voorbeelden zijn van hoe het 'hoort'.

En er is nog een argument. Dat vind ik zelf het belangrijkste. Het geldt ook voor krant, school en bieb, maar vooral voor boeken. Een taalfout leidt af. Als ik een verhaal lees waar ik helemaal 'in' zit en er staat een taalfout in, dan ben ik meteen afgeleid. Ik ga dan over die fout zitten denken, of het inderdaad een fout is en hoe het eigenlijk zou moeten. Ik ben dan de draad kwijt van het verhaal en dat ergert me. En ik ben vast niet de enige.

Schrijvers hebben het volste recht een manuscript in te leveren met taalfouten. Maar dan komen de kommaneukers in actie om die fouten eruit te halen. Zodat de lezers er niet door afgeleid worden en zodat wat de schrijver wil zeggen zo goed mogelijk overkomt. Ook dát recht heeft een schrijver.

Taal is het voertuig van wat de schrijver wil zeggen. Dat voertuig moet soepel lopen. Niet dat de taal niet mag schuren of botsen of verrassen. Maar dan heb je het over stijl. Een taalfout in een verhaal werkt als een kras in een grammofoonplaat. Of als een valse noot in een muziekstuk. De magie is even weg. En dat is zonde.

Plaatje hier gevonden.

donderdag 11 oktober 2012

Wat ik las 60

Na zes boeken van Paul Auster gelezen te hebben denk ik dat ik misschien een beetje begin te ontdekken wat de 'rode draad' erin is. Hij blijft voor mij een moeilijk te doorgronden schrijver, niet omdat zijn boeken moeilijk lezen, maar omdat ik me afvraag: wat wil hij me duidelijk maken? Waarbij ik er rekening mee houd dat hij me niets wil duidelijk maken, maar dat hij 'gewoon' een verhaal vertelt. Dat verhaal is altijd een goed verhaal en het wordt goed opgeschreven. Auster lezen is zeker geen straf. Ik heb dan ook nog geen spijt van mijn plan om alles wat van hem in het Nederlands vertaald is te gaan lezen. Mijn waardering is tamelijk constant, al vond ik Maanpaleis tot nu toe het beste van de zes.

Over Leviathan heb ik lang gedaan, er kwamen gebeurtenissen en andere boeken tussendoor. Aan het eind wist ik daarom niet goed meer wat ik aan het begin gelezen had. Maar misschien was dat als ik achter elkaar doorgelezen had ook wel zo geweest, een echt Auster-boek zit nu eenmaal niet simpel in elkaar en er gebeurt veel in. Het boek gaat over twee vrienden, beiden schrijver. Ze ontmoeten elkaar voor het eerst in een café waar zij allebei zouden voorlezen. Dat de voorleesmiddag niet doorgaat vanwege de storm wisten zij niet. Zij zijn de enigen die gekomen zijn en ze drinken en praten de hele middag met elkaar. Ze worden vrienden, verliezen elkaar soms een tijd uit het oog maar blijven altijd belangrijk in elkaars leven. Zoals dat bij Auster vaak het geval is, is er een verhaal-in-het-verhaal. De ene schrijver, Peter Aaron, vertelt het verhaal van de andere, Benjamin Sachs. Hij begint hieraan als hij gehoord heeft dat ergens aan de kant van de weg een man gedood is door een bom die hij aan het monteren was. Hij beseft dat het zijn vriend Benjamin moet zijn, die hij al een tijd niet gezien heeft.

Wat Aaron opschrijft heeft Sachs hem verteld en hij vult het aan met wat hij zelf met hem heeft meegemaakt. Sachs heeft een man doodgeslagen met een honkbalknuppel, omdat die man de jongen met wie Sachs meeliftte doodschoot toen ze hem tegenkwamen op een bosweg. Sachs vindt een tas vol geld in de auto van de schutter, en een paspoort. Hij vertelt wat er gebeurd is aan een vriendin en laat haar het paspoort zien. Zij blijkt de man te kennen, het is de ex-man van een goede vriendin van haar. Die vriendin had ze, nadat ze haar uit het oog had verloren, een aantal jaren eerder weer teruggevonden doordat ze een opschrijfboekje op straat vond waar haar naam in stond. Zij werd peetmoeder van hun dochtertje, maar later raakten ze elkaar weer kwijt.

Sachs gaat naar de ex-vrouw van de man die hij heeft doodgeslagen, want hij wil haar het geld geven. Hij woont een tijdje met haar en haar dochtertje samen maar vertrekt dan weer. Hij begint bomaanslagen te plegen op kopieën van het Vrijheidsbeeld, die in veel steden staan. Hij komt tenslotte om bij het monteren van een van zijn bommen.

De titel Leviathan is de titel van een boek dat Sachs aan het schrijven was en waarvan hij Aaron het stuk dat hij af had, had laten lezen. Aaron was er erg van onder de indruk en als eerbetoon gebruikt hij de titel voor zijn eigen boek over Sachs.

Dit is een zeer onvolledige samenvatting, want er gebeurt nog veel meer in het boek. Maar wat al wel duidelijk is, is de rol van het toeval. Het toevallig op straat gevonden opschrijfboekje, de man met wie Sachs toevallig meelift, de man die toevallig op een bosweg staat waar zij langskomen, en dat die man dan net de ex-man van de vriendin uit het opschrijfboekje blijkt te zijn. Deze grote rol van het toeval is typisch voor Auster en sinds ik hem lees vraag ik me af: waarom doet de schrijver dit?

Twee dingen hebben er denk ik mee te maken. Auster schrijft soms iets als 'de werkelijkheid is altijd verrassender dan wat je kunt bedenken'. En ook 'alles hangt op de een of andere manier met alles samen'. Ik heb het gevoel dat dat misschien de kern is van alles wat hij schrijft. Maar zeker weten doe ik het beslist niet. En áls het zo is, wil hij er dan iets mee zeggen of constateert hij het alleen maar?

Inmiddels ben ik op de helft van een volgende Auster: Het spinsel van de eenzaamheid. Daarin wordt wat ik daarnet opschreef over toeval en samenhang in elk geval nog niet meteen onderuitgehaald.

Wordt (vermoedelijk) vervolgd.

woensdag 10 oktober 2012

Rotterdam 2012-5














Schuin boven mij wordt een huis opgeknapt. Toen ik van AH kwam had een van de mannen die daar mee bezig zijn net iets in de voor de deur staande container gegooid en zei tegen me: Man man man, zoviel te schlopen! Ik maakte een praatje met hem en vroeg of hij uit Duitsland kwam.
- Ja, uit Oost-Duitsland.
- Dan bent u zeker al lang in Nederland, dat u zo goed Nederlands spreekt?
- Vijf jaar.
- Dan spreekt u erg goed Nederlands!
- Toen ik hier kwam moest ik eerst tien weken naar school, om Nederlands te leren. Want als je baas wat zegt moet je hem wel  kunnen verstaan.
- Dat heeft dan wel effect gehad! Er zijn mensen die twintig jaar in Nederland wonen en minder goed Nederlands spreken. Maar Nederlands lijkt misschien op Duits?
- Ja, en Duits zit toch ook in jullie Nazionalhymne: ben ik van Duitsen bloed!

dinsdag 9 oktober 2012

Het zigzagkind – de film
















 

 
Het zigzagkind van David Grossman hoort tot de beste jeugdboeken die ik ken. Dus was ik wel benieuwd naar de film die erover gemaakt is. Ik zie niet vaak een film en ben dus zeker geen kenner, maar Nono, het Zigzagkind (van regisseur Vincent Bal) vond ik een mooie film waarbij ik me geen minuut verveeld heb. Of kinderen hem ook mooi zullen vinden weet ik niet, ik ben niet meer zo op de hoogte van wat kinderen tegenwoordig leuk vinden. (De 'binnenkort in deze bioscoop'-stukjes stemden me wat dat betreft niet optimistisch, maar die waren misschien niet representatief.)

Het verhaal van de film komt, voor zover ik me dat kan herinneren, wat de grote lijn betreft overeen met het boek. De uitwerking is anders, een film is nu eenmaal geen boek. De locatie is ook anders, het boek speelt in Israël, de film in Nederland en Frankrijk. De tijd is, denk ik, het eind van de jaren '60. Dat is qua kleding en interieurs en straatbeeld leuk voor wie zoals ik die tijd heeft meegemaakt. Ik vraag me af of  kinderen van nu het niet een beetje raar vinden. Maar misschien is het juist wel goed, dat ze zich moeten inleven in een jongen zonder mobieltje, die in een telefooncel gaat opbellen. En het verhaal zelf is in elk geval niet 'ouderwets', maar vooral tijdloos. Dat maakt het boek ook zo goed.

Nono, zoon van een politie-inspecteur, wil later net zo'n goede politieman worden als zijn vader. Hij kan het goed vinden met Gaby, secretaresse en vriendin van zijn vader. Nono's moeder is overleden toen  hij een jaar was en hij weet bijna niets van haar. Hij heeft alleen een foto waarop je haar op de rug ziet. Nono wordt bijna dertien en zal dan bar mitswa worden. Maar voor het zover is moet hij een paar dagen naar zijn oom Sjmoel, een man die sokken in zijn sandalen draagt en die ongetwijfeld een aantal pedagogische lessen over hem zal uitstorten, zoals eerder is gebeurd. Nono heeft er dan ook totaal geen zin in. Bovendien is hij bang dat zijn vader en  Gaby tijdens zijn afwezigheid uit elkaar zullen gaan omdat Gaby het niet langer kan verdragen dat zijn vader een huwelijk met haar steeds voor zich uit blijft schuiven.

In de trein maakt Nono een pakje open dat hij van Gaby heeft meegekregen. Er zit een brief in waarin staat dat hij niet naar oom Sjmoel hoeft als hij een opdracht zal uitvoeren. Hij moet om te beginnen naar de laatste coupé gaan en daar het wachtwoord 'wie ben ik' zeggen tegen degene van wie hij denkt dat het zijn leraar kan zijn. Als hij het tegen de juiste persoon zegt zal die weten hoe hij heet. Hij vindt zijn 'leraar' en dan begint een reeks avonturen. Hij komt in Zuid-Frankrijk, leert zijn grootouders kennen, komt eindelijk meer te weten over zijn moeder en aan het eind van alle gebeurtenissen vraagt zijn vader Gaby ten huwelijk.

Er zit spanning in het verhaal, het is een beetje droevig, een beetje geheimzinnig, soms is het ontroerend. En het is ook nog eens leuk. En je ziet mooie beelden van het landschap, van interieurs en stations. Er zitten leuke vondsten in. Fantasie en werkelijkheid lopen op een mooie manier door elkaar. Over goed en kwaad wordt niet moralistisch gedaan. In het boek leer je Nono beter kennen, maar de film is flitsender. Helemaal aan het eind speelt David Grossman zelf een piepklein figurantenrolletje, dat vond ik wel een speciaal moment(je).

Ik zou de film wel een aanrader willen noemen, in elk geval voor wie het boek mooi vond.

En als ik een wens mag doen: dat andere mooie jeugdboek van Grossman, De stem van Tamar, dat zou ik ook wel graag zo goed verfilmd zien.


Plaatje hier gevonden.



maandag 8 oktober 2012

Klein kind














 




Nederlands is moeilijk. Een van mijn dochters werkt ergens waar ook veel buitenlanders werken. Twee Griekse collega's van haar kregen (samen) een baby en zoals dat gebruikelijk is stuurden de andere collega's gezamenlijk een kaart. Twee van hen, de een Frans en de ander Grieks, waren die gaan kopen. Ze bleken er een te hebben genomen met de tekst 'Hoera, een kleinkind!' Ik vroeg aan mijn dochter of ze er iets van gezegd had. Nee, anderen hadden de kaart al getekend en dat had zij dus ook maar gedaan. De vraag is of de Griekse ontvangers de vergissing zullen opmerken. En áls ze hem opmerken zullen ze er volgens mijn dochter zeker om kunnen lachen.

Plaatje hier gevonden.